Logo
🔍

Ezechiël 17 EBV24

« De ontrouw van Zedekia

1. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:

2. “Mensenkind, geef een raadsel op en leg een gelijkenis voor aan het huis van Israël

3. en zeg: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Een grote arend met grote vleugels, met lange slagpennen vol veren met bonte kleuren, kwam naar de Libanon en nam de kruin van de ceder mee,

4. de top van zijn uitlopende takken plukte hij af en bracht die in een handelsland en plaatste die in een stad vol handelaren.

5. Hij nam van het zaad van het land en zaaide dat in een veld. Hij nam het mee naar een plaats met veel water en plantte het daar als een wilg.

6. Het sproot uit en werd een wijd vertakte wijnstok met een lage stam, waarvan de takken zich naar de arend wendden, terwijl zijn wortels onder hem bleven. Zo werd het een wijnstok die ranken voortbracht en jonge takken deed uitlopen.

7. Er was nog een grote arend, met grote vleugels en veel veren. En zie, die wijnstok richtte zijn wortels naar hem toe en liet zijn takken naar hem uitlopen vanuit het tuinbed waar hij geplant was, opdat de arend hem zou bevochtigen.

8. Hij was geplant op een goed veld bij veel water om takken voort te brengen en vrucht te dragen, opdat hij een weelderige wijnstok zou worden.’

9. En zeg: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Zal het goed aflopen? Zal de grote arend niet zijn wortels uitrukken en zijn vrucht wegsnaaien, zodat hij verdort? Alle frisse bladeren die aan hem ontspruiten, zullen verdorren, er zal geen sterke arm of veel volk meer nodig zijn om hem van zijn wortels los te trekken.

10. Zie, al is hij geplant, zal het goed aflopen? Zal hij niet verdorren als de oostenwind hem treft? Op de aarden ruggen waarop hij groeit, zal hij verdrogen.’”

11. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:

12. “Zeg nu tegen het huis vol opstandigheid: ‘Weten jullie niet wat deze dingen betekenen?’ Zeg: ‘Zie, de koning van Babel is naar Jeruzalem gekomen en heeft haar koning en haar vorsten gevangen genomen en hij heeft hen bij zich in Babel gebracht.

13. Ook heeft hij iemand van koninklijke afkomst genomen en daarmee heeft hij een verbond gesloten. Hij heeft hem een eed laten zweren en de machthebbers van het land heeft hij weggenomen,

14. opdat het koninkrijk nederig zou blijven en zich niet zou verheffen en opdat het zich aan zijn verbond zou houden en daardoor zou voortbestaan.

15. Maar hij kwam tegen hem in opstand door zijn boden naar Egypte te sturen, opdat men hem paarden en veel volk zou geven. Zal het goed aflopen? Zal hij die zulke dingen doet, ontkomen? Zal hij die het verbond verbroken heeft, ontkomen?’”

16. “Zowaar Ik leef, spreekt mijn Heer, de HEERE: ‘In de woonplaats van de koning die hem koning gemaakt heeft, van wie hij de aan hem afgelegde eed veracht heeft en van wie hij het met hem gesloten verbond verbroken heeft, daar bij hem, midden in Babel, zal hij sterven!

17. De farao zal met een groot leger en met een grote menigte niets voor hem in de strijd kunnen doen, wanneer men een wal zal opwerpen en wanneer men een schans zal bouwen om vele mensen uit te roeien.

18. Hij heeft de eed veracht door het verbond, waarop hij zijn hand gegeven had, te verbreken. Omdat hij al deze dingen heeft gedaan, zal hij niet ontkomen.’”

19. “Daarom, zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Zowaar Ik leef, Ik zal de eed die hij aan Mij heeft afgelegd, die hij veracht heeft, en mijn verbond dat hij verbroken heeft, op zijn hoofd doen neerkomen!

20. Ik zal mijn net over hem uitspreiden, opdat hij in mijn strik gevangen zal worden. Ik zal hem naar Babel brengen en daar zal ik hem terechtstellen voor zijn ontrouw waarmee hij Mij ontrouw geworden is.

21. Al zijn vluchtelingen zullen samen met al zijn troepen door het zwaard vallen en de overgeblevenen zullen naar alle windstreken verstrooid worden. Dan zullen jullie weten dat Ik, de HEERE, gesproken heb.’”

22. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Ik zal een takje van de kruin van de hoge ceder afnemen en dat poten. Van de top met zijn jonge takken zal Ik een teer twijgje afplukken en Ik zal dat planten op een hoge en verheven berg.

23. Op de hoogste berg van Israël zal Ik het planten. Het zal takken voortbrengen en vrucht dragen en het zal een machtige ceder worden. Allerlei vogels met allerlei soorten vleugels zullen eronder wonen, ja in de schaduw van zijn takken zullen zij schuilen,

24. en alle bomen van het veld zullen weten, dat Ik, de HEERE, de hoge boom vernederd en de laaggroeiende boom verheven heb, de saprijke boom heb doen verdorren en de verdorde boom heb laten bloeien. Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen.”

»