Ezechiël 21 EBV24
1. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
2. “Mensenkind, keer je gezicht naar het zuiden en laat je woorden naar het zuiden stromen. Profeteer tegen het woud van het veld in het Zuiderland.
3. Zeg tegen het woud van het Zuiderland: ‘Luister naar het woord van de HEERE! Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Zie, Ik zal een vuur in je aansteken dat elke groene boom en elke dorre boom in je verteren zal. De uitslaande vlam zal niet worden uitgeblust en daardoor zullen alle gezichten van zuid tot noord geblakerd worden
4. en alle vlees zal zien, dat Ik, de HEERE, dat vuur aangestoken heb. Het zal niet uitgeblust worden.’”
Het oordeel van de HEERE over Jeruzalem5. Ik zei: “Ach, mijn Heer, HEERE, zij zeggen toch al van mij: ‘Spreekt hij niet in raadselen?’”
6. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
7. “Mensenkind, keer je gezicht naar Jeruzalem en laat je woorden stromen tegen de Heiligdommen en profeteer tegen het grondgebied van Israël
8. en zeg tegen het grondgebied van Israël: ‘Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal je en Ik zal mijn zwaard uit de schede trekken en Ik zal zowel de rechtvaardige als de boosdoener uitroeien.
9. Omdat Ik de rechtvaardige en de boosdoener uit je midden zal uitroeien, dáárom zal mijn zwaard uit zijn schede uittrekken tegen alle vlees, van zuid tot noord,
10. en alle vlees zal weten, dat Ik, de HEERE, mijn zwaard uit de schede getrokken heb. Het zal daarin niet meer terugkeren.’”
11. “Kreun, mensenkind, kreun voor hun ogen, met geknakte lendenen en met bittere smart.
12. Wanneer zij tegen je zeggen: ‘Waarom kreun je zo?’, dan zul je zeggen: ‘Om wat ik hoorde, want het komt en ieder hart zal wegsmelten en alle handen zullen verslappen en iedere geest zal bezwijken en alle knieën zullen slap worden van het vocht. Zie, het komt en het zal gebeuren, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.’”
13. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
14. “Mensenkind, profeteer en zeg: ‘Zo zegt de HEERE!’ En zeg: ‘Een zwaard, een zwaard, het is gescherpt en ook geslepen.
15. Het is geslepen om een slachting aan te richten, het is glad gemaakt om het te laten flikkeren.’ Of moeten wij ons soms opgewekt voordoen en maar blijven zeggen: ‘De heersersstaf van mijn zoon veracht elk ander hout?’
16. ‘Men heeft het gegeven om het glad te laten maken, om het ter hand te nemen. Het zwaard is gescherpt en geslepen om het de moordenaar ter hand te stellen.
17. Schreeuw en huil, mensenkind, want het zal zich tegen mijn volk keren, het zal zich keren tegen alle vorsten van Israël. Zij zijn overgeleverd aan het zwaard samen met mijn volk. Sla daarom op je heup.
18. Want het zwaard is beproefd. En wat, als de heersersstaf die alle hout veracht niets zal blijken te zijn?’, spreekt mijn Heer, de HEERE.”
19. “Jij, mensenkind, profeteer en sla de handen tegen elkaar, want het zwaard zal dubbel toeslaan, ja, drie keer. Het is het zwaard van gesneuvelden, het is het zwaard van de grote gesneuvelde, dat bij hen naar binnendringt,
20. opdat het hart wegsmelt en de kansen om te struikelen talrijk worden. De scherpte van het zwaard heb Ik tegen al hun poorten gericht. Ach, het is gemaakt om te flikkeren, het is uit de schede getrokken om te slachten.
21. Bundel je krachten, ga naar rechts, stel je weer op, ga naar links, wend je scherpe kanten waarheen je maar wilt.
22. Ikzelf zal ook mijn handen tegen elkaar slaan en zo mijn woede tot bedaren brengen. Ik, de HEERE, heb het gesproken.”
23. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
24. “Jij nu, mensenkind, zet twee wegen uit waarlangs het zwaard van de koning van Babel komen kan. Beide wegen zullen uit één land voortkomen. Hak een richtingwijzer uit, hak die uit aan het begin van de weg naar de stad.
25. Zet een weg uit waarlangs het zwaard naar Rabba van de zonen van Ammon zal gaan en naar Juda tot binnen in de versterkte stad Jeruzalem.
26. Want de koning van Babel zal bij de splitsing van de wegen gaan staan, bij het begin van de twee wegen om bezweringen te doen. Hij zal de pijlen schudden, hij zal de afgodsbeelden om raad vragen, hij zal de lever bekijken.
27. In zijn rechterhand zal hij het lot van ‘Jeruzalem!’ hebben om er stormrammen op te stellen, om zijn mond vol moordkreten open te sperren, om zijn stem met strijdkreten te verheffen, om stormrammen tegen de poorten op te stellen, om een wal op te werpen, om een schans te bouwen.
28. In hun ogen zal dit echter een valse voorspelling zijn, want zij hebben immers onwrikbare eden aan hun kant, maar Hij zal aan de ongerechtigheid terugdenken, opdat zij gegrepen worden.”
29. “Daarom, zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Omdat jullie je ongerechtigheid zo onder de aandacht brengen, doordat jullie overtredingen zo openlijk zijn, zodat jullie zonden gezien worden bij alles wat jullie doen, ja omdat jullie je ongerechtigheid zo onder de aandacht brengen, dáárom zullen jullie met de hand gegrepen worden.
30. En jij, dodelijk gewonde boosdoener, jij, vorst van Israël, van wie de dag gekomen is met de tijd van de eindafrekening van de ongerechtigheid,
31. zo zegt mijn Heer, de HEERE: Doe de tulband weg en zet die kroon af. Zo zal het niet langer meer zijn. Wat vernederd is, zal verhoogd worden en wat verhoogd is, zal vernederd worden.
Het oordeel van de HEERE over de Ammonieten32. Een puinhoop, een puinhoop, ja, een puinhoop zal Ik ervan maken. Ja, dit alles zal er niet meer zijn, totdat Hij komen zal aan wie het recht toebehoort en Hem zal Ik het geven.”
33. “En jij, mensenkind, profeteer en zeg: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE, over de zonen van Ammon en over hun gehoon!’ En zeg: ‘Het zwaard, het zwaard is getrokken, het is geslepen om te verteren, om te flikkeren
34. - ook al schouwen zij een vals visioen voor jou, ook al spreken zij een bezwering vol leugens voor je uit - het zwaard is getrokken om ook jou neer te leggen bij de halzen van de gesneuvelde boosdoeners van wie de dag gekomen is met de tijd van de eindafrekening van de ongerechtigheid.
35. Steek het weer in de schede. In de plaats waar je geschapen werd, in het land van je oorsprongen zal Ik je berechten.
36. Ik zal mijn grimmigheid over je uitstorten, met het vuur van mijn woedeuitbarsting zal Ik op je blazen, Ik zal je overleveren in handen van wrede mannen, die bedreven zijn in gewelddadigheid.
37. Je zult tot voedsel voor het vuur worden, je bloed zal door heel het land vloeien. Men zal niet meer aan je denken, want Ik, de HEERE, heb het gesproken.’”