Ezechiël 30 EBV24
1. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
2. “Mensenkind, profeteer en zeg: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Huil! O die dag!
3. Want nabij is de dag, nabij is de dag van de HEERE, een dag van wolken. Het zal het uur van de volken zijn.
4. Het zwaard zal in Egypte komen en in Kush zal men kronkelen van de pijn wanneer er slachtoffers in Egypte vallen, want zij zullen haar weelde wegnemen en haar fundamenten vernielen.
5. Kush, Put en Lud en allerlei vreemdelingen, Kub en de zonen van het land van het Verbond, zij zullen samen met hen vallen door het zwaard.’”
6. “Zo zegt de HEERE: ‘Zij die op Egypte steunen zullen vallen en de hoogmoed van haar macht zal ten ondergaan. Vanaf Migdol tot Syene zullen zij in het land sneuvelen door het zwaard!’, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.
7. ‘Zij zullen er verslagen bij liggen midden in verwoeste gebieden en zijn steden te midden van andere in puinhopen veranderde steden.
8. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik het vuur in Egypte breng en al haar helpers vernietigd zijn.
9. Op die dag zullen er boden bij Mij vandaan in schepen uitvaren om het zich veilig wanende Kush te verschrikken. Zij zullen kronkelen van de pijn, net als op de dag van Egypte, want zie, het komt!’”
10. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Ik zal de rumoerige menigte van Egypte doen verstommen door de hand van Nebukadrezar, de koning van Babel.
11. Hij en met hem zijn volk, ja, de afschrikwekkendste volken zullen komen om het land te verwoesten. Zij zullen hun zwaarden tegen Egypte trekken en het land vullen met gesneuvelden.
12. Ik zal de rivieren droogleggen en het land prijsgeven aan boosdoeners, Ik zal het land en alles wat erin is verwoesten door de hand van vreemden. Ik, de HEERE, heb het gesproken.’”
13. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Ik zal de drolgoden vernietigen en een eind maken aan de afgoden uit Nof. Er zal geen vorst meer over zijn uit het land Egypte. Ik zal vrees over het land Egypte brengen.
14. Ik zal Pathros verwoesten, Zoan in brand steken en in No oordelen voltrekken.
15. Ik zal mijn woede uitstorten over Sin, de vestingstad van Egypte en de rumoerige menigte van No zal Ik uitroeien.
16. Ik zal het vuur in Egypte brengen, Sin zal van pijn ineenkrimpen, No zal openbarsten en Nof zal dag aan dag in nood zijn.
17. De jongemannen van Aven en Pibeseth zullen door het zwaard vallen en de jonge vrouwen zullen in gevangenschap weggaan.
18. In Tachpenes zal de dag verduisterd worden, wanneer Ik daar het juk van Egypte verbreek en aan de hoogmoed van haar macht een einde maak. Een wolk zal haar bedekken en haar dochters zullen in gevangenschap weggaan.
19. Ik zal oordelen over Egypte brengen en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.’”
20. In het elfde jaar, in de eerste maand, op de zevende van de maand, kwam het woord van de HEERE tot mij en het luidde:
21. “Mensenkind, Ik heb de arm van de farao, de koning van Egypte, gebroken. Zie, hij zal niet verbonden worden om zo te genezen door er een zwachtel om te winden om hem weer sterk te maken, opdat hij het zwaard weer kan vasthouden!”
22. “Daarom, zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Zie, Ik zal de farao, de koning van Egypte. Ik zal zijn armen breken, de nog sterke en de al gebroken arm. Ik zal het zwaard uit zijn hand doen vallen.
23. Ik zal de Egyptenaren onder de volken verstrooien en hen over de landen verspreiden.
24. Ik zal de armen van de koning van Babel sterken en mijn zwaard in zijn hand geven, maar de armen van de farao zal Ik breken, zodat hij voor zijn ogen zal kermen, zoals een dodelijk gewonde kermt.
25. Ja, Ik zal de armen van de koning van Babel sterk maken, maar de armen van de farao zullen slap neervallen. Dan zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik mijn zwaard in de hand van de koning van Babel gegeven heb en hij dat over het land Egypte zal uitstrekken.
26. Ik zal de Egyptenaren onder de volken verstrooien, en hen over de landen verspreiden. Zo zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben.’”