Ezechiël 32 EBV24
1. In het twaalfde jaar, in de twaalfde maand, op de eerste van de maand, kwam het woord van de HEERE tot mij en het luidde:
2. “Mensenkind, hef een klaaglied aan over de farao, de koning van Egypte, en zeg tegen hem: ‘Jij leek op een jonge leeuw onder de volken, jij was als een draak in de zeeën. Je stortte je in je waterstromen, je bracht het water met je poten in beroering en hun waterstromen maakte je troebel.’
3. Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Ik zal mijn net over je uitspreiden met een menigte van vele volken. Zij zullen je optrekken in mijn net.
4. Ik zal je achterlaten op het land, Ik zal je wegwerpen op het open veld. Ik zal alle vogels van de hemel op je laten neerstrijken, de dieren van heel de aarde zal Ik met jou verzadigen.
5. Ik zal je vlees op de bergen leggen en de dalen vullen met je lijkhopen.
6. Ik zal het land begieten met de stromen van je bloed tot aan de toppen van de bergen en de beekbeddingen zullen met je gevuld worden.’
7. ‘Ik zal de hemel bedekken wanneer ik je uitblus, zijn sterren zal Ik in het zwart hullen. Ik zal de zon met wolken bedekken en de maan zal zijn licht niet meer laten schijnen.
8. Alle stralende lichten aan de hemel zal Ik om jou in het zwart hullen, en Ik zal duisternis over je land brengen, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.’
9. ‘Ik zal het hart van vele volken pijnlijk treffen, als Ik het nieuws van je verbrijzeling onder de volken verspreid, in landen die je niet gekend hebt.
10. Ik zal vele volken verbijsterd over je doen staan en om jou zullen hun koningen de haren te berge rijzen, wanneer Ik mijn zwaard voor hun ogen heen en weer zwaai. Zij zullen onafgebroken beven, ieder voor zijn leven, op de dag van je val.’
11. Want zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Het zwaard van de koning van Babel zal over je komen.
12. Door zwaarden van helden zal Ik je rumoerige menigte vellen, zij allen zijn de gewelddadigste onder de volken. Zij zullen de hoogmoed van Egypte de kop indrukken en heel haar rumoerige menigte zal worden weggevaagd.
13. Ik zal zijn dieren langs de vele wateren ombrengen, geen mensenvoet zal ze meer in beroering brengen en geen dierenhoef zal ze nog in beroering brengen.
14. Dan zal Ik hun wateren laten bezinken en Ik zal hun rivieren doen stromen als olie, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.
15. Wanneer Ik het land Egypte in een woeste streek veranderd zal hebben en het land verwoest zal zijn, ontdaan van alles wat daarin is, wanneer Ik allen die er wonen getroffen zal hebben, dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.’”
16. “Dit is het klaaglied en als een klaaglied zullen zij het zingen, de dochters van de volken zullen het als een klaaglied zingen, zij zullen het zingen als een klaaglied over Egypte en over heel zijn rumoerige menigte, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.”
17. In het twaalfde jaar, op de vijftiende van de maand, kwam het woord van de HEERE tot mij en het luidde:
18. “Mensenkind, weeklaag over de rumoerige menigte van Egypte. Laat die neerdalen, Egypte, samen met de dochters van machtige volken in de diepten van de aarde, met hen die in de grafkuil zijn neergedaald.
19. Ben jij lieflijker dan enig ander? Daal af en laat je bij de onbesnedenen neerleggen.
20. Zij zullen neervallen te midden van hen, die door het zwaard gesneuveld zijn. Het zwaard is al ter hand gesteld. Sleep Egypte weg met heel haar rumoerige menigte.
21. De machtigsten onder de helden zullen hem met zijn helpers toespreken vanuit het midden van het dodenrijk. Zij zijn neergedaald, daar liggen de onbesnedenen, die door het zwaard gesneuveld zijn.
22. Daar is Assyrië met heel zijn menigte, zijn graven liggen rondom hem. Zij allen zijn gesneuveld, gevallen door het zwaard.
23. Zijn graven liggen in de uiterste hoeken van de grafkelder en zijn menigte ligt rondom zijn graf Zij allen zijn gesneuveld, gevallen door het zwaard, zij die schrik teweegbrachten in het land van de levenden.
24. Daar is Elam met heel zijn rumoerige menigte rondom zijn graf. Zij allen zijn gesneuveld, gevallen door het zwaard. Onbesneden zijn zij neergedaald in de diepten van de aarde, zij die schrik teweegbrachten in het land van de levenden. Zij dragen hun schande samen met hen die in de grafkuil zijn neergedaald.
25. te midden van de gesneuvelden hebben zij een rustplaats voor hem gemaakt, bij heel zijn rumoerige menigte. Zijn graven liggen om hem heen. Zij allen zijn onbesneden, gesneuveld door het zwaard, omdat zij schrik teweegbrachten in het land van de levenden. Zij dragen hun schande met zich mee, met hen die in de grafkuil zijn neergedaald. te midden van de gesneuvelden werd hij neergelegd.
26. Daar is Mesech-Tubal met heel zijn rumoerige menigte. Rondom hem liggen zijn graven. Zij allen zijn onbesneden, gesneuveld door het zwaard, omdat zij schrik teweegbrachten in het land van de levenden.
27. Zij die onder de onbesnedenen gevallen zijn, liggen niet bij de helden, die met hun strijdwapens in het dodenrijk zijn neergedaald. Men heeft hun zwaarden onder hun hoofden neergelegd en hun ongerechtigheid rust op hun beenderen, ook al brachten zijn helden schrik teweeg in het land van de levenden.
28. Ook jij zult verbroken neerliggen te midden van onbesnedenen en liggen bij hen die door het zwaard gesneuveld zijn.
29. Daar is Edom zijn koningen en al zijn vorsten, die zijn daar neergelegd met al hun macht, bij hen die door het zwaard gesneuveld zijn. Daar liggen zij bij de onbesnedenen en bij hen die in de grafkuil zijn neergedaald.
30. Daar zijn de machthebbers uit het Noorden, zij allen, en alle Sidoniërs, die met de gesneuvelden zijn neergedaald. Beschaamd liggen zij daar ondanks de schrik die zij teweegbrachten door hun heldhaftigheid. Zij liggen onbesneden bij hen, die door het zwaard gesneuveld zij n en zij dragen hun schande met hen die in de grafkuil zijn neergedaald.
31. De farao zal hen zien en getroost worden door heel zijn rumoerige menigte, door hen die door het zwaard gesneuveld zijn, de farao en heel zijn leger, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.
32. Want Ik heb schrik voor hem teweeggebracht in het land van de levenden. Hij zal worden neergelegd te midden van onbesnedenen, bij hen die door het zwaard gesneuveld zijn, de farao en heel zijn rumoerige menigte!, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.”