Logo
🔍

Ezechiël 34 BB

« De slechte herders en de goede Herder

1. De Heer zei tegen mij:

2. "Mensenzoon, profeteer tegen de herders van het volk Israël. Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Pas maar op, herders van Israël! De herders moeten toch voor de schapen zorgen? Maar jullie zorgen alleen maar voor jezelf!

3. Jullie drinken de vette melk van de schapen. Jullie dragen kleren van de wol. Jullie eten de beste dieren op. Maar jullie zorgen niet voor ze.

4. De zwakke schapen verzorgen jullie niet. De zieke schapen genezen jullie niet. De gewonde schapen verbinden jullie niet. De afgedwaalde schapen verzamelen jullie niet. De zoekgeraakte schapen zoeken jullie niet. Nee, jullie zijn slecht en wreed voor jullie schapen.

5. Ze raken verspreid en dwalen rond. Want er is geen herder die op hen past. Ze worden een prooi van de wilde dieren doordat ze de kudde kwijtraken.

6. Mijn schapen dwalen rond op de bergen en de heuvels. Ze zijn over de hele aarde verspreid geraakt. Er is niemand die om ze geeft, niemand die naar ze zoekt.

7. Luister daarom, herders, naar wat de Heer zegt.

8. Mijn schapen zijn een prooi geworden van de wilde dieren en worden opgegeten. Dat komt doordat er geen herder is. Want mijn herders zorgen niet voor de schapen. Ze zorgen alleen maar voor zichzelf.

9. Luister naar wat Ik zeg, herders!

10. Ik zweer bij Mijzelf: Ik zal die herders daarvoor straffen! Ik eis mijn schapen van hen terug. Ik zal een einde maken aan hun manier van hoeden. Ik zal mijn schapen redden. Ik wil niet dat ze nog langer door hun herders mishandeld, verwaarloosd en opgegeten worden.

11. Ik zal Zelf naar mijn schapen gaan zoeken en voor ze zorgen.

12. Zoals een herder voor zijn schapen zorgt, zo zal Ik Zelf als een herder voor mijn kudde zorgen. De afgedwaalde schapen zal Ik gaan zoeken. De zoekgeraakte schapen zal Ik terugbrengen van de plaatsen waar ze op een kwade dag terecht gekomen zijn. Dat zal gebeuren op de dag van zware wolken en dikke duisternis.

13. Ik zal ze ophalen uit de landen waar ze terecht gekomen zijn. Ik zal ze verzamelen en naar hun eigen land terugbrengen. Ik zal ze laten grazen op de bergen van Israël, langs de beken en in de graslanden.

14. Ik zal op de bergen en heuvels van Israël een goede plek voor ze zoeken met veel gras. Ze zullen rustig kunnen eten zoveel als ze willen.

15. Ik zal Zelf voor ze zorgen en ze een veilige, goede plek geven, zegt de Heer.

God zal opkomen voor de zwakke mensen van zijn volk

16. Afgedwaalde schapen zal Ik zoeken. Zoekgeraakte schapen zal Ik ophalen. Gewonde schapen zal Ik verbinden. Zieke schapen zal Ik verzorgen." De Heer zei: "Maar Ik zal afrekenen met de dikke, sterke schapen die de andere schapen verdringen. Ik zal ze streng straffen. Ik zal voor de schapen zorgen zoals het hoort.

17. Ik zal rechtspreken tussen de schapen onderling, en tussen de schapen en de bokken.

18. Is het niet erg genoeg dat jullie de beste graslanden afgrazen? Moeten jullie ook nog de rest van het gras met jullie hoeven vertrappen? Is het niet erg genoeg dat jullie het heldere water zelf opdrinken? Moeten jullie ook nog wat overblijft met jullie hoeven troebel maken?

19. Moeten mijn schapen dan gras eten dat door jullie is vertrapt? Moeten ze dan water drinken dat door jullie troebel is gemaakt?

20. Daarom, zegt de Heer, zal Ik rechtspreken tussen de sterke en de zwakke schapen, tussen de vette en de magere schapen.

21. Want jullie duwen met jullie dikke lijven de zwakke schapen opzij. Jullie stoten ze met jullie horens aan de kant. Zo jagen jullie ze weg.

22. Maar Ik zal mijn schapen redden, zodat ze niet langer jullie slachtoffer zullen zijn. Ik zal rechtspreken over alle schapen.

23. Dan zal Ik één Herder over hen allemaal aanwijzen. Hij zal ze hoeden. Dat zal mijn dienaar David zijn. Hij zal voor ze zorgen en hun Herder zijn.

24. Ik zal hun God zijn en mijn dienaar David zal hun Koning zijn. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd.

25. En Ik zal met hen een verbond sluiten waardoor ze in vrede kunnen leven. En Ik zal ervoor zorgen dat er geen wilde dieren meer in het land zijn. Zo kunnen ze veilig wonen en slapen, zelfs in de wildernis en in de bossen.

26. Alles op mijn heuvel zal voor hen zijn, en het zal goed met hen gaan. Ik zal op tijd regen geven, heerlijk zachte regenbuien in de regentijd.

27. De bomen en de akkers zullen grote oogsten geven. De schapen zullen veilig in het land kunnen leven. Ik zal hen redden uit de macht van hen die hen slecht behandelen. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben.

28. Ze zullen niet langer een prooi van de andere volken zijn. De wilde dieren zullen hen niet langer opeten. Maar ze zullen veilig wonen, zonder dat iemand hen opschrikt.

29. Er zullen zulke grote oogsten zijn, dat iedereen erover praat. Niemand zal nog sterven van de honger. Geen volk zal hen nog uitlachen.

30. Ze zullen beseffen dat Ik, hun Heer God, met hen ben en dat zij mijn volk zijn, zegt de Heer.

31. Jullie zijn mijn schapen, de mensen voor wie Ik zorg. Jullie zijn mijn volk en Ik ben jullie God, zegt de Heer."

»