Logo
🔍

Ezechiël 37 BB

« De botten in het dal

1. De Geest van God kwam over mij. Hij nam mijn geest mee en zette mij neer in een dal. Het dal lag vol met de botten van mensen.

2. Hij liet mij in het hele dal rondlopen. Overal in het dal lagen botten op de grond. Ze waren helemaal kaal en verdroogd.

3. De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, kunnen deze botten weer levend worden?"

4. Ik zei: "Heer, alleen U weet dat." Toen zei Hij tegen mij: "Profeteer tegen deze botten: Luister, verdroogde botten, naar wat de Heer zegt.

5. Dit zegt de Heer tegen jullie: Ik blaas weer leven in jullie. Ik maak jullie weer levend.

6. Ik zal jullie weer bedekken met spieren, vlees en huid. En Ik zal weer leven in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

7. Ik profeteerde dit tegen de botten, zoals de Heer mij had gezegd. Terwijl ik tegen de botten sprak, hoorde ik een gerommel. Ik zag dat de botten begonnen te bewegen! Botten die bij elkaar hoorden, kwamen bij elkaar en vormden geraamten.

8. Ik bleef kijken en zag dat er spieren, vlees en huid op kwamen. Maar er was nog geen leven in.

9. Toen zei de Heer tegen mij: "Profeteer tegen de levensgeest, mensenzoon. Zeg: Dit zegt de Heer: Kom uit de vier windrichtingen, levensgeest, en blaas in deze doden. Dan zullen ze weer levend worden."

10. Ik profeteerde dit, zoals Hij mij had bevolen. En de levensgeest kwam in hen. Ze werden weer levend en stonden op. Het was een geweldig grote menigte.

11. Daarna zei de Heer tegen mij: "Het volk Israël is als deze botten. Ze zeggen: 'We voelen ons dood en verdroogd. Al onze hoop is verdwenen. Het is afgelopen met ons.'

12. Profeteer nu tegen hen: Dit zegt de Heer: Let op! Ik open jullie graven en zal jullie uit je graf laten opstaan. Mijn volk, Ik zal jullie terugbrengen naar het land Israël.

13. Mijn volk, Ik zal jullie graven openmaken en jullie eruit halen. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben.

De twee stukken hout

14. Ik zal mijn Geest in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. En Ik zal jullie weer naar je land brengen. Jullie zullen beseffen dat Ik doe wat Ik heb gezegd."

15. De Heer zei tegen mij:

16. "Mensenzoon, neem twee stukken hout. Schrijf op het ene stuk: 'Voor het koninkrijk Juda en de stammen van Israël die daarbij horen.' En schrijf op het andere stuk: 'Voor het koninkrijk Israël en de stammen van Israël die daarbij horen.'

17. Houd de stukken hout dan zó in je hand, dat ze één geheel worden.

18. De mensen zullen aan je vragen: 'Wil je ons uitleggen wat je daarmee bedoelt?'

19. Antwoord dan: Dit zegt de Heer: Ik neem het stuk hout van Efraïm (de zoon van Jozef) en de stammen van Israël die daarbij horen, en Ik maak het één geheel met het stuk hout van Juda. Zo zullen ze samen één geheel in mijn hand zijn.

20. Houd die twee stukken hout waarop je geschreven hebt, in je hand en laat de mensen ze zien.

21. Zeg dan tegen hen: Dit zegt de Heer: Ik haal de Israëlieten op uit de landen waar ze zijn gaan wonen. Ik zal hen van overal verzamelen en naar hun eigen land brengen.

22. Ik zal één volk van hen maken op de bergen van Israël. Ze zullen samen maar één koning hebben. Ze zullen nooit meer twee koninkrijken zijn, met twee koningen.

23. Ze zullen zichzelf niet langer bederven met hun walgelijke afgoden en met de vreselijke dingen die ze doen. Ik zal hen redden uit alle plaatsen waar ze vreselijke dingen hebben gedaan. Ik zal hen schoonwassen van al hun ongehoorzaamheid aan Mij. Dan zullen ze mijn volk zijn en zal Ik hun God zijn.

24. Mijn dienaar David zal hun Koning zijn. Eén Koning zal hun Herder zijn. Ze zullen leven zoals Ik het wil. Ze zullen zich aan mijn wetten en leefregels houden.

25. Ze zullen wonen in het land dat Ik aan mijn dienaar Jakob heb gegeven, het land waar hun voorouders hebben gewoond. Ja, ze zullen daar voor altijd wonen: zij, hun kinderen, hun kleinkinderen en de kinderen van hun kleinkinderen. Mijn dienaar David zal voor altijd hun Koning zijn.

26. Ik zal met hen een verbond sluiten waardoor ze in vrede kunnen leven. Dat zal een eeuwig verbond zijn. Ik zal hun een eigen plaats op aarde geven. Ik zal hen tot een groot volk maken. En Ik zal voor eeuwig bij hen wonen.

27. Mijn heiligdom zal bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.

28. En doordat Ik voor eeuwig bij hen zal wonen, zullen de volken beseffen dat Ik de Heer ben en dat Israël mijn eigen volk is."

»