Ezechiël 38 EBV24
1. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
2. “Mensenkind, keer je blik tegen Gog uit het land Magog, de vorst van Rosh, Mesech en Tubal, en profeteer tegen hem
3. en zeg: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Zie, Ik zal Mij tegen je keren, Gog, jij vorst van Rosh, Mesech en Tubal.
4. Ik zal je temmen en haken in je kaken slaan en Ik zal je doen uittrekken, jij en heel je leger met je, paarden en ruiters, allen indrukwekkend gekleed, een grote menigte, met groot en klein schild, allen zwaardvechters.
5. Bij hen zijn Perzen, Kushieten en Puteeërs, allen met schild en helm,
6. Gomer en al zijn troepen, het huis van Togarma vanuit de afgelegen streken in het noorden met al zijn troepen, ja, vele volken zullen met je meekomen.
7. Wees bereid en maak je klaar, jij en heel je menigte, die jij om je heen verzameld hebt, en wees hun opziener.
8. Na vele dagen zul je opgeroepen worden, na verloop van vele jaren zul je komen naar een land dat hersteld is van het zwaard, naar een volk dat uit vele volken bijeengebracht is op de bergen van Israël die lange tijd in een puinhoop veranderd waren, een volk dat uit de volken is uitgeleid en die daar met zijn allen veilig wonen.
9. Dan zul jij optrekken als de storm die opsteekt, als een wolk om het land te bedekken, jij met al je troepen en vele volken met je.’”
10. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Op die dag zullen er overleggingen in je hart opkomen en zul je een gemeen plan bedenken.
11. Jij zult zeggen: Ik zal optrekken naar een openliggend land, ik zal komen bij hen die daar rustig leven en veilig wonen, die allemaal zonder muur en zonder grendels en deuren wonen,
12. om buit te maken en om te roven, ja, om je hand te keren tegen de puinhopen die nu bewoond zijn, tegen een volk dat uit de volken bijeengebracht is, dat vee en bezit verworven heeft en op de navel van de aarde woont.
13. Scheba en Dedan en de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen jou zeggen: Kom jij om buit te halen? Heb jij je menigte bijeengebracht om te roven, om zilver en goud weg te halen, om vee en bezit af te pakken, om een grote buit binnen te halen?’”
14. “Daarom profeteer, o mensenkind, en zeg tegen Gog: ‘Zo zegt mijn Heer, de HEERE: Zou jij, op die dag, als mijn volk Israël veilig woont, niet weten wat je moet doen?
15. Jij zult uit je woonplaats komen, uit de meest afgelegen streken van het noorden, jij en vele volken met je, allemaal ruiters te paard, een grote menigte en een machtig leger.
16. Jij zult optrekken tegen mijn volk Israël om het land als een wolk te bedekken. In het laatst van de dagen zal het gebeuren. Ik zal jou tegen mijn land doen optrekken, opdat de volken Mij leren kennen, als Ik voor hun ogen door jou, Gog, geheiligd zal worden.’”
17. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Ben jij het van wie Ik in vroeger dagen gesproken heb door de dienst van mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die dagen geprofeteerd hebben, jarenlang, dat Ik jou tegen hen zou doen optrekken?’”
18. “Op die dag, op de dag dat Gog tegen het land van Israël zal optrekken, spreekt mijn Heer, de HEERE, zal mijn woede in mijn neus oplaaien.
19. In mijn heilige jaloersheid, in het vuur van mijn woedeuitbarsting, heb Ik gesproken: ‘Zo waar Ik leef, als er op die dag geen grote aardbeving in het land van Israël zal zijn,
20. zodat de vissen van de zee en de vogels van de hemel en de dieren van het veld en alle kruipende dieren die op de aardbodem rondkruipen en alle mensen die op de aardbodem zijn, zullen beven. De bergen zullen worden omgegooid en de steile rotswanden zullen instorten en alle muren zullen ter aarde vallen.
21. Op al mijn bergen zal Ik het zwaard tegen hem oproepen, zo spreekt mijn Heer, de HEERE. Het zwaard van de één zal tegen de ander zijn.
22. Ik zal hem oordelen met de pest en met bloed en Ik zal een geweldige stortregen met grote hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen en op zijn troepen en op de vele volken die met hem zullen optrekken.
23. Ik zal Mij groot en heilig betonen en bekend worden voor de ogen van vele volken. Zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.’”