Ezechiël 47 EBV24
1. Daarna bracht hij mij weer bij de ingang van het Huis, en zie, van onder de drempel van het Huis uit stroomde er water naar het oosten, want de voorkant van het Huis was op het oosten en het water stroomde naar beneden van onder de rechter voorflank van het Huis uit, aan de zuidzijde van het altaar.
2. Hij bracht mij naar buiten door de gang van het noordelijke poortgebouw en leidde mij langs het pad buitenom naar de buitenpoort, naar de gang die uitziet op het oosten, en zie, het water stroomde uit de rechter voorkant.
3. Toen de man uittrok naar het oosten, had hij het meetlint in zijn hand en hij mat duizend el. Hij liet mij door het water waden en het water reikte tot aan mijn enkels.
4. Hij mat weer duizend el en liet mij door het water waden en het water kwam tot aan mijn knieën. Hij mat weer duizend el en liet mij erdoor waden en het water kwam tot aan mijn lendenen.
5. Hij mat nog eens duizend el en het werd een beek die ik niet meer kon doorwaden, want het water stond te hoog, je moest door het water zwemmen, het was een beek waar je niet meer doorheen kon waden.
6. Hij zei tegen mij: “Heb je het gezien, mensenkind?” Hij leidde mij bij het lopen en bracht mij weer terug op de oever van de beek.
7. Toen ik teruggekeerd was, zie, daar stonden geweldig veel bomen aan de oever van de beek, zowel aan deze kant als aan de andere kant.
8. Toen zei hij tegen mij: “Deze wateren stromen naar de oostelijke landstreek en dalen af naar de Vlakte en komen uit bij de Dode Zee. Zij stromen de Zee in en de wateren zullen weer gezond worden.
9. Het zal gebeuren, dat iedere levende ziel waarvan het wemelt overal waar de beide beken komen, leven zal. Er zal daar heel veel vis zijn, omdat deze wateren daarheen stromen, en de wateren van de Zee zullen weer gezond worden. Overal waar deze beek komt, zal er leven zijn.
10. Het zal gebeuren dat er vissers langs zullen staan, van En-Gedi tot aan En-Eglaïm. Daar zullen droogplaatsen voor de netten zijn. De vis ervan zal er in allerlei soorten zijn, net zoals de vis van de Grote Zee, zeer overvloedig,
11. maar zijn moerassen en poelen zullen niet gezond worden, zij zijn aan het zout prijsgegeven.
De grenzen en de verdeling van het land12. Aan de beek, langs haar oever, zullen op deze en op de andere oever allerlei bomen staan om van te eten, bomen waarvan het blad niet zal verwelken en de vrucht niet op zal raken. Elke maand zullen zij nieuwe vrucht voortbrengen, want de wateren van de beek komen uit het Heiligdom. De vrucht ervan zal tot voedsel dienen en zijn blad tot genezing.”
13. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Dit zal de grens zijn volgens welke jullie het land als erfdeel zullen toebedelen aan de twaalf stammen van Israël. Jozef krijgt twee delen.
14. Jullie zullen het als erfdeel ontvangen, de één zowel als de ander, daarvoor heb Ik mijn hand onder ede opgeheven om het aan jullie vaderen te geven. Dit land zal jullie als erfdeel toevallen.
15. Dit zal de grens van het land zijn: aan de noordzijde, van de Grote Zee af langs de weg naar Hethlon totdat je bij Zedad komt,
16. vervolgens naar Hamath, Berotha, Sibraïm dat tussen het grondgebied van Damascus en het grondgebied van Hamath in ligt, en dan door naar Hazar-Hattichon dat aan de grens met Hauran ligt.
17. Vanaf de Zee zal de grens lopen naar Hazar-Enon, langs de grens van Damascus en verder noordelijk, naar het noorden, en langs de grens van Hamath. Dat zal de noordzijde zijn.
18. De oostzijde loopt tussen Hauran en Damascus en tussen Gilead en het land Israël door langs de Jordaan. Jullie moeten die opmeten vanaf de grens tot aan de oostelijke zee. Dat zal de oostzijde zijn.
19. De zuidzijde in zuidelijke richting vanaf Tamar tot aan de wateren van Meribot-Kades door het Beekdal tot aan de Grote Zee, dat zal de zuidzijde zijn in zuidelijke richting.
20. De westzijde wordt gevormd door de Grote Zee, vanaf de zuidelijke grens tot de kruising met de weg naar Hamath, dat zal de westelijke grens zijn.
21. Dit land moeten jullie onder elkaar verdelen over de stammen van Israël.
22. Jullie zullen het door het lot aan elk van jullie doen toevallen, en ook aan de vreemdelingen die in jullie midden verblijven, die, terwijl zij onder jullie verbleven, zonen gekregen hebben. Zij zullen voor jullie onder de zonen van Israël zijn zoals wie in het land geboren is. Ook aan hen zal door het lot een erfdeel toegewezen worden te midden van de stammen van Israël.
23. Bij de stam waar de vreemdeling verblijft, daar zullen jullie hem zijn erfdeel geven! Zo zal het gebeuren, spreekt mijn Heer, de HEERE.’”