Logo
🔍

Ezechiël 7 HSV

« Profetie van het eindoordeel over heel het land

1. Het woord van de HEERE kwam tot mij:

2. En u, mensenkind, zo zegt de Heere HEERE over het land van Israël: Het einde, het einde is gekomen over de vier hoeken van het land.

3. Nu is het einde er voor u, Ik zal Mijn toorn op u afsturen, u oordelen overeenkomstig uw wegen, en al uw gruweldaden zal Ik u vergelden.

4. Ik zal u niet ontzien, Ik zal geen medelijden hebben, want Ik zal u uw wegen vergelden, en uw gruweldaden zullen in uw midden zijn. Dan zult u weten, dat Ik de HEERE ben.

5. Zo zegt de Heere HEERE: Onheil op onheil! Zie, het komt eraan.

6. Een einde is gekomen, het einde is gekomen, het ontwaakt tegen u! Zie, het komt eraan.

7. De ondergang is over u gekomen, inwoner van het land, de tijd is gekomen, de dag van verwarring is nabij, en geen vreugdekreet weerklinkt van de bergen.

8. Nu zal Ik binnenkort Mijn grimmigheid over u uitstorten, Mijn toorn tegen u ten uitvoer brengen, Ik zal u oordelen overeenkomstig uw wegen, en u al uw gruweldaden zal ik u vergelden.

9. Ik zal niets ontzien, en geen medelijden hebben, Ik zal u overeenkomstig uw wegen vergelden, en uw gruweldaden zullen in uw midden zijn. Dan zult u weten dat Ik, de HEERE, het ben Die slaat.

10. Zie, de dag! Zie, het komt eraan! De ondergang voltrekt zich, de staf geeft bloesem, de overmoed staat in bloei.

11. Het geweld is opgerezen tot een staf van goddeloosheid, niets blijft er van hen over, niets van hun rumoer, niets van hun geraas en niets van hun praal.

12. De tijd is gekomen, de dag is genaderd. Laat de koper niet blij zijn, en laat de verkoper geen rouw bedrijven, want een brandende toorn ligt op heel de menigte van het land.

13. Ja, de verkoper zal naar het verkochte niet terugkeren, ook al zouden beiden nog in leven zijn, want het visioen over heel de menigte van het land zal niet herroepen worden, en vanwege zijn ongerechtigheid zal niemand zijn leven behouden.

14. Zij hebben op de trompet geblazen, zij hebben alles gereedgemaakt, maar niemand trekt ten strijde, want Mijn brandende toorn is over heel de menigte van het land.

15. Het zwaard buiten, de pest en de honger binnen: wie op het veld is, zal door het zwaard sterven, de honger en de pest zullen verteren wie in de stad is.

16. En wie van hen ontkomen, zullen wel ontkomen, maar zullen op de bergen zijn als duiven uit de dalen. Zij allen kermen, ieder om zijn ongerechtigheid.

17. Alle handen zullen slap worden, en water loopt langs alle knieën.

18. Zij zullen zich omgorden met rouwgewaden, huiver zal hen bedekken, schaamte zal op alle gezichten zijn, en kaalheid op al hun hoofden.

19. Zij zullen hun zilver op de straten werpen, en hun goud zal tot onreinheid zijn. Hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen redden op de dag van de verbolgenheid van de HEERE. Hun ziel zullen zij er niet mee verzadigen, en hun ingewanden zullen zij er niet mee vullen, want het is voor hen een struikelblok van ongerechtigheid geweest.

20. De pracht van Zijn sieraad heeft Hij tot glorie gesteld, maar zij hebben er beelden van hun gruweldaden en van hun afschuwelijke afgoden van gemaakt. Daarom heb Ik dat voor hen tot onreinheid gemaakt.

21. Ik zal het als prooi in de hand van de vreemden geven, en als buit aan de goddelozen van de aarde, zodat zij het ontheiligen zullen.

22. Ik zal Mijn aangezicht van hen afwenden, en zij zullen Mijn verborgen plaats ontheiligen: gewelddadigen zullen er binnenkomen en die ontheiligen.

23. Leg de ketting klaar, want het land is vol bloedgerichten, en de stad vol geweld.

24. Ik zal de boosaardigste heidenvolken doen komen, en zij zullen hun huizen in bezit nemen. Ik zal de trots van de machtigen doen ophouden, en zij die hen heiligen, zullen ontheiligd worden.

25. Angst overvalt hen. Zij zullen vrede zoeken, maar die zal er niet zijn.

26. Ramp op ramp zal er komen, gerucht op gerucht zal er zijn. Zij zullen bij een profeet een visioen zoeken, bij de priester zal de wet verdwijnen, raad bij de oudsten.

27. De koning zal rouw bedrijven, de vorst zal zich in wanhoop hullen, en de handen van de bevolking van het land zullen verlamd zijn van schrik. Ik zal met hen doen overeenkomstig hun eigen weg, en volgens hun eigen bepalingen zal Ik hen oordelen. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.

»