Ezra 5 EBV24
1. Toen profeteerden de profeten Haggaï en Zacharia, de zoon van Iddo, tot de Joden die in Juda en in Jeruzalem waren. Zij profeteerden tot hen in de Naam van de God van Israël.
2. Toen stonden Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Josua, de zoon van Jozadak, op en zij begonnen het Huis van God in Jeruzalem te herbouwen en de profeten van God, die hen ondersteunden, waren bij hen.
3. In die tijd kwamen Tatnai, de landvoogd van het gebied aan de overzijde van de rivier, en Star-Boznai, en hun ambtgenoten, bij hen en zij spraken zo tegen hen: “Wie heeft jullie opdracht gegeven dit Huis te bouwen en deze muur te voltooien?”
4. Toen zeiden zij hen wat de namen waren van de mannen die dit gebouw bouwden.
5. Maar het oog van hun God was op de oudsten van de Joden en zij lieten hen het werk niet staken, totdat de zaak naar Darius zou gaan en zij daarna een brief over deze zaak zouden terugontvangen.
6. Afschrift van de brief die Tatnai, de landvoogd van het gebied aan de overzijde van de rivier, met Star-Boznai en zijn ambtgenoten, de beambten die aan de overzijde van de rivier woonden, aan koning Darius zonden.
7. Zij zonden hem een verslag en daarin was als volgt geschreven: “Aan koning Darius zij vrede in alle opzichten!”
8. “De koning dient te weten, dat wij naar het rijksgebied van Juda zijn gegaan, naar het Huis van de grote God. Het wordt gebouwd met grote stenen en men brengt hout op de wanden aan. Dit werk wordt met voortvarendheid uitgevoerd en verloopt voorspoedig onder hun handen.
9. Wij hebben deze oudsten ondervraagd en hen als volgt aangesproken: ‘Wie heeft jullie opdracht gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien?’
10. Ook hebben wij hen naar hun namen gevraagd om ze aan u mee te delen zodat wij de namen konden opschrijven van de mannen die aan hun hoofd staan.
11. Zij hebben ons als volgt geantwoord: ‘Wij zijn dienaren van de God van de hemelen en van de aarde en wij bouwen het huis, dat hier vele jaren geleden al werd gebouwd. Een grote koning van Israël had het gebouwd en voltooid.
12. Maar nadat onze vaderen de God van de hemelen hadden gekrenkt, heeft Hij hen overgegeven in handen van Nebukadnezar, de koning van Babel, de Chaldeeër, die dat Huis heeft verwoest en het volk in ballingschap naar Babel heeft weggevoerd.
13. Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Babel, heeft koning Kores bevel gegeven om dit Huis van God te herbouwen.
14. Zelfs de gouden en zilveren voorwerpen van het Huis van God, die Nebukadnezar uit de Tempel in Jeruzalem had weggenomen en in de tempel van Babel had gebracht, heeft koning Kores uit de tempel van Babel gehaald en gegeven aan een man met de naam Sesbazar, die hij als landvoogd had aangesteld.
15. Hij heeft tegen hem gezegd: Neem deze voorwerpen mee en zet ze in de Tempel in Jeruzalem. Het Huis van God moet op zijn oude plaats worden herbouwd.
16. Toen is deze Sesbazar gekomen en hij heeft de fundamenten van het Huis van God, die in Jeruzalem woont, gelegd en vanaf die tijd tot nu toe wordt eraan gebouwd, maar het is nog niet voltooid.’
17. Nu dan, als de koning het goed vindt, laat men dan in de schatkamer van de koning in Babel nagaan of het zo is, dat er door koning Kores opdracht is gegeven om dit Huis van God in Jeruzalem te herbouwen en laat men ons dan de beslissing van de koning toezenden.”