Logo
🔍

Ezra 6 EBV24

« Het bevel van koning Darius

1. Toen gaf koning Darius daartoe opdracht en zij zochten in het huis met de boekrollen, waarin men daar in Babel de schatten bewaarde.

2. Daarop werd er in Achmetha een boekrol gevonden in de burcht die in het rijksgebiedsdeel Medië lag en daarin stond dit gedenkschrift:

3. “In het eerste jaar van koning Kores, gaf koning Kores dit bevel: ‘Het Huis van God in Jeruzalem, dat Huis moet men herbouwen op de plaats waar zij offers brengen en men moet zijn fundamenten ophogen. De hoogte ervan moet zestig el zijn en de breedte ervan moet ook zestig el zijn,

4. opgebouwd uit drie lagen steenblokken en een laag nieuw hout en in de onkosten zal door het koningshuis worden voorzien.

5. Ook de gouden en zilveren voorwerpen van het Huis van God, die Nebukadnezar uit de Tempel die in Jeruzalem stond weggehaald en naar Babel gebracht heeft, moeten worden teruggegeven. Dat alles zal teruggaan naar de Tempel die in Jeruzalem staat, terug naar zijn plaats en je moet het neerzetten in het Huis van God.’

6. Nu dan, Tatnai, landvoogd van het gebied aan de overzijde van de rivier, Star-Boznai en jullie collega’s, de ambtenaren die aan de overzijde van de rivier verblijven, zorg dat jullie daarvandaan blijven.

7. Laat het werk aan dit Huis van God met rust, opdat de landvoogd van de Joden met de oudsten van de Joden dit Huis van God op zijn plaats kunnen herbouwen.

8. Ook is er door mij een bevel uitgevaardigd over wat jullie moeten doen voor de oudsten van deze Joden om dit Huis van God te herbouwen. Uit de bezittingen van de koning, uit de verplichte opbrengsten van het gebied aan de overzijde van de Rivier moeten de onkosten van deze mannen zorgvuldig worden vergoed, opdat het werk niet stil komt te liggen.

9. En wat nodig is aan jonge stieren, rammen en lammeren voor de brandoffers aan de God van de hemelen, en wat naar zeggen van de priesters, die in Jeruzalem zijn, nodig is aan tarwe, zout, wijn en olie, dat dient van dag tot dag aan hen gegeven te worden, opdat er niets ontbreekt,

10. opdat zij een aangename geur aan de God van de hemelen zullen offeren en zullen bidden voor het leven van de koning en zijn zonen.

11. Door mij is ook bevel uitgevaardigd dat van iedereen die dit voorschrift overtreedt, een balk uit zijn huis gerukt zal worden om die op te richten en hem zelf daaraan op te hangen. Zijn huis zal hierom tot een mesthoop gemaakt worden.

De inwijding van de Tempel en het eerste Feest van het Voorbijgaansoffer

12. Mag God, die zijn Naam daar heeft doen wonen, iedere koning en ieder volk ter aarde neerwerpen, als zij hun hand uitstrekken om dit Huis van God dat in Jeruzalem staat aan te tasten of te verwoesten. Ik, Darius, heb het bevel gegeven. Laat het bevel met voortvarendheid worden uitgevoerd.”

13. Toen gingen Tatnai, de landvoogd van het gebied aan de overzijde van de rivier, Star-Boznai en hun ambtgenoten met voortvarendheid te werk, volgens het bevel dat koning Darius had gestuurd.

14. De oudsten van de Joden bouwden en maakten goede vorderingen, terwijl de profeet Haggaï en de profeet Zacharia, de zoon van Iddo, profeteerden. Zij bouwden en voltooiden het volgens het bevel van de God van Israël en volgens het bevel van Kores en Darius en Arthahsasta, de koning van Perzië.

15. En zo werd dit Huis voltooid op de derde dag van de maand Adar, dat was het zesde jaar van het koningschap van koning Darius.

16. De zonen van Israël, de priesters en de Levieten en de overige ballingen wijdden dit Huis van God met vreugde in.

17. Voor de inwijding van dit Huis van God offerden zij honderd stieren, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken als zondoffer voor heel Israël, overeenkomstig het aantal stammen van Israël.

18. Zij stelden de priesters op in hun afdelingen en de Levieten in hun familiegroepen voor de dienst aan God, die in Jeruzalem woont, overeenkomstig het voorschrift in het boek van Mozes.

19. De ballingen maakten het Voorbijgaansoffer klaar op de veertiende dag van de eerste maand.

20. Want de priesters en de Levieten hadden zich als één man gereinigd. Zij waren allemaal rein en zij slachtten het Voorbijgaansoffer voor alle ballingen en voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf.

21. De zonen van Israël, die uit de ballingschap waren teruggekomen, aten ervan en ook ieder die zich uit de onreinheid van de volken van het land had afgezonderd en naar hen toe gekomen was om de HEERE, de GOD van Israël, te zoeken.

22. Zeven dagen lang vierden zijn met blijdschap het Feest van de Ongezuurde Broden, want de HEERE had hen verblijd en het hart van de koning van Assyrië naar hen toe gekeerd om hun handen te sterken bij het werk aan het Huis van GOD, van de GOD van Israël.

»