Genesis 20 EBV24
1. Abraham brak vandaar op en ging naar het Zuiderland en woonde tussen Kades en Sur en verbleef als vreemdeling in Gerar.
2. Toen Abraham van zijn vrouw Sara gezegd had: “Zij is mijn zus!”, liet Abimelech, de koning van Gerar, haar halen en hij nam Sara tot vrouw.
3. Maar GOD kwam ’s nachts in een droom tot Abimelech en zei tegen hem: “Zie, je bent ten dode opgeschreven om de vrouw die je bij je genomen hebt, want zij is met een man getrouwd.”
4. Maar Abimelech was nog niet tot haar genaderd, daarom zei hij: “Mijn Heer! Wilt U dan zelfs een rechtvaardig volk doden?
5. Heeft hij zelf niet tegen mij gezegd: ‘Zij is mijn zus!’, en zij heeft zelf ook gezegd: ‘Hij is mijn broer.’ Met een oprecht hart en met reine handen heb ik dit gedaan.”
6. GOD zei tegen hem in de droom: “Ik weet dat je dit met een oprecht hart hebt gedaan en daarom heb Ik je dan ook belet om tegen Mij te zondigen en heb Ik je niet toegestaan dat je haar zou aanraken.
7. Nu dan, geef deze man zijn vrouw terug, want hij is een profeet en hij zal voor je bidden opdat je in leven blijft. Maar als je haar niet teruggeeft, weet dan, dat je zult sterven, jij en alles wat bij jou hoort!”
8. Toen stond Abimelech ’s morgens vroeg op. Hij riep al zijn dienaren en sprak al deze woorden tot hen en de mannen werden erg bang.
9. Toen riep Abimelech Abraham en zei tegen hem: “Wat heb je ons toch aangedaan en wat heb ik jou misdaan, dat je een grote zonde over mij en over mijn koninkrijk hebt gebracht? Je hebt met mij gehandeld zoals men niet behoort te handelen.”
10. Ook zei Abimelech tegen Abraham: “Wat stond je voor ogen, dat je dit hebt gedaan?”
11. Abraham zei: “Het kwam, omdat ik dacht: ‘Er is vast geen vrees voor GOD in deze plaats en zij zullen mij doden om mijn vrouw.’
12. Bovendien is zij ook werkelijk mijn zus. Zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder en zij is mijn vrouw geworden.
13. Toen GOD mij liet omzwerven, weg van het huis van mijn vader, heb ik tegen haar gezegd: ‘Laat dit toch het bewijs van je liefde voor mij zijn: zeg van mij in alle plaatsen waar wij komen: Hij is mijn broer!’”
14. Toen nam Abimelech schapen en geiten en rundvee, ook slaven en slavinnen en hij gaf ze aan Abraham en hij gaf ook zijn vrouw Sara aan hem terug.
15. Abimelech zei: “Zie, mijn land ligt voor je open. Ga wonen waar het in jouw ogen goed lijkt.”
16. Tegen Sara zei hij: “Zie, ik heb je broer duizend zilverstukken gegeven. Zie, dat is de bedekking voor de ogen van allen die bij jou zijn, ja, voor iedereen ben je zo vrijgepleit.”
17. Abraham bad tot GOD en GOD genas Abimelech en zijn vrouw en zijn dienaressen, zodat zij weer baarden.
18. Want de HEERE had elke baarmoeder in het huis van Abimelech volledig toegesloten vanwege Sara, de vrouw van Abraham.