Logo
🔍

Genesis 22 VB

« God stelt Abraham op de proef

1. Enige tijd hierna stelde God Abraham op de proef. Hij zei: "Abraham!" En hij antwoordde: "Ik luister."

2. En Hij zei: "Ga met Izaäk, je enige zoon, de zoon die je liefhebt, naar de streek Moria en offer hem daar als brandoffer op een berg die Ik je zal aanwijzen."

3. De volgende dag stond Abraham vroeg op, zadelde zijn ezel en vertrok met twee van zijn knechten en zijn zoon Izaäk. Hij hakte hout voor het brandoffer en ging naar de plek die God hem had genoemd.

4. Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte.

5. Hij zei tegen zijn knechten: "Blijven jullie hier met de ezel, ik en de jongen zullen naar die berg gaan. Wanneer we klaar zijn met aanbidden, komen we weer bij jullie terug."

6. Abraham nam het hout voor het brandoffer en legde het op de schouders van zijn zoon Izaäk. Hij nam het vuur en het mes en zo gingen ze samen verder.

7. Izaäk zei tegen zijn vader Abraham: "Vader?" Hij antwoordde: "Ja, zeg het maar, mijn zoon." Izaäk zei: "Kijk, we hebben vuur en hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?"

8. Abraham antwoordde: "God zal Zichzelf voorzien van een lam voor het brandoffer, mijn zoon." Zo gingen ze samen verder.

9. Ze kwamen bij de plek die God hem genoemd had. Daar bouwde Abraham het altaar. Hij stapelde het hout erop, bond zijn zoon Izaäk vast en legde hem op het altaar, op het hout.

10. Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten.

11. Maar de Engel van de Heer riep naar hem vanuit de hemel: "Abraham! Abraham!" Hij antwoordde: "Ik luister."

12. Toen zei Hij: "Raak de jongen niet aan en doe hem niets, want nu weet Ik dat je ontzag voor God hebt. Je hebt Mij zelfs je enige zoon willen geven."

13. Toen Abraham rondkeek, zag hij opeens achter zich een ram, die met zijn horens vastzat in de doornstruiken. Abraham haalde de ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.

14. En Abraham noemde die plek 'De Heer zal erin voorzien.' Daarom wordt nog steeds de uitdrukking gebruikt: 'Op de berg van de Heer zal erin voorzien worden.'

15. Voor de tweede keer riep de Engel van de Heer vanuit de hemel naar Abraham

16. en zei: "Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Heer: omdat je dit gedaan hebt en Mij zelfs je enige zoon hebt willen geven,

17. zal Ik je overvloedig zegenen. Ik zal je nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en het zand langs de zee. Jouw nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit nemen.

18. En in jouw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat je Mij gehoorzaamd hebt."

De familie van Abrahams broer Nahor

19. Hierna keerde Abraham terug naar zijn knechten en gezamenlijk gingen ze terug naar Berseba. Daar bleef Abraham wonen.

20. Enige tijd hierna ontving Abraham bericht dat Milka, de vrouw van zijn broer Nahor, ook zonen had gekregen.

21. Dat waren Uz, de eerstgeborene, zijn broer Buz,

22. verder Kemuël, de voorvader van de Arameeërs, Kesed, Hazo, Pildas, Jidlaf en Betuel.

23. Betuel kreeg een dochter: Rebekka. Dit waren de acht kinderen die Milka schonk aan Nahor, de broer van Abraham.

24. Nahors bijvrouw Reüma kreeg ook kinderen: Teba, Gaham, Tahas en Maächa.

»