Logo
🔍

Genesis 24 VB

« Een vrouw voor Izaäk

1. Abraham was zeer oud geworden en de Heer had hem in alles gezegend.

2. Toen zei Abraham tegen zijn oudste knecht, die het beheer had over al Abrahams bezittingen:

3. "Leg je hand onder mijn heup en zweer mij bij de Heer, de God van de hemel en de God van de aarde, dat je voor mijn zoon geen vrouw zult zoeken onder de meisjes van het land Kanaän, waar ik woon,

4. maar dat je naar het land zult gaan waar ik vandaan kom, naar mijn familie daar, om bij hen een vrouw voor mijn zoon Izaäk te zoeken."

5. De knecht vroeg: "Stel dat die vrouw niet met mij mee wil gaan naar dit land, moet ik uw zoon dan terugbrengen naar het land dat u verlaten hebt?"

6. Abraham antwoordde: "Nee, je mag mijn zoon in geen geval daarheen terugbrengen.

7. De Heer, de God van de hemel, die mij gezegd heeft mijn volk en mijn familie te verlaten en die mij gezworen heeft: 'Dit land zal Ik aan je nageslacht geven,' zal Zelf zijn Engel voor je uit zenden, zodat je daar voor mijn zoon een vrouw zult vinden.

8. Maar als de vrouw niet met je mee wil gaan, zul je ontslagen zijn van de eed die je mij gezworen hebt. Alleen mag je mijn zoon in geen geval daarheen terugbrengen."

9. Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van zijn heer Abraham en zwoer hem dit.

10. Vervolgens nam de knecht tien kamelen van zijn heer en vertrok, met allerlei kostbaarheden van zijn heer bij zich. Zo trok hij naar Mesopotamië, naar de stad van Nahor.

11. Buiten de stad liet hij de kamelen neerknielen bij een waterput. Het liep tegen de avond, de tijd waarop de vrouwen water kwamen putten bij de bron.

12. Hij zei: "Heer, God van mijn heer Abraham, wees mijn heer Abraham alstublieft goedgezind en laat mij vandaag slagen.

13. Kijk, ik sta hier bij de bron waar de dochters van de mannen van deze stad water komen putten.

14. Het meisje dat ik vraag: 'Wil je je kruik laten zakken en mij te drinken geven?' en dat antwoordt: 'Drink, en ik zal ook uw kamelen te drinken te geven,' laat dat het meisje zijn dat U voor uw dienaar Izaäk hebt bestemd. Dan zal ik daaraan weten dat U mijn heer goedgezind bent."

15. Hij was nog maar nauwelijks uitgesproken, of Rebekka, de dochter van Betuel, kwam de stad uit – Betuel was de zoon van Milka, de vrouw van Nahor, en Nahor was de broer van Abraham – met een kruik op haar schouder.

16. Het was een bijzonder mooi meisje. Ze was nog maagd, ze had nog geen man. Ze daalde af naar de bron, vulde haar kruik en klom weer naar boven.

17. De knecht liep naar haar toe en vroeg: "Wil je me wat water te drinken geven uit je kruik?"

18. Ze antwoordde: "Drink maar, heer," liet snel de kruik van haar schouder op haar hand glijden en gaf hem te drinken.

19. Toen hij genoeg gedronken had, zei ze: "Ik zal ook water putten voor uw kamelen, tot ze genoeg gedronken hebben."

20. Snel goot ze haar kruik leeg in de drinkbak en ging terug naar de bron om opnieuw water te halen. Ze putte water voor al zijn kamelen.

21. Verwonderd stond de man zwijgend toe te kijken om te ontdekken of de Heer hem had doen slagen of niet.

22. Toen de kamelen genoeg gedronken hadden, haalde de man een gouden neusring tevoorschijn met een gewicht van een halve sikkel en twee gouden armbanden van elk tien sikkels.

23. Want hij had haar gevraagd: "Vertel me eens, van wie ben je een dochter? En is er in het huis van je vader ook plaats voor ons om te overnachten?"

24. En ze had geantwoord: "Ik ben de dochter van Betuel, de zoon van Nahor en zijn vrouw Milka.

25. Er is bij ons meer dan genoeg stro en voer, en ook plaats om te overnachten."

26. Toen boog de man zich voor de Heer neer en zei:

27. "Geprezen is de Heer, de God van mijn heer Abraham, die mijn heer goedgezind geweest is en trouw aan hem is geweest, want de Heer heeft mij naar het huis van de broer van mijn heer geleid."

28. Het meisje liep snel naar huis en vertelde haar moeder wat er gebeurd was.

29. Rebekka had een broer, die Laban heette. Laban haastte zich de stad uit naar de man bij de bron.

30. Toen hij de neusring en de armbanden had gezien die zijn zus Rebekka droeg en hij van Rebekka had gehoord wat de man tegen haar had gezegd, ging hij onmiddellijk naar de man toe. Deze stond nog steeds bij zijn kamelen bij de bron.

31. Laban zei: "Kom toch mee, u die door de Heer gezegend bent. Waarom zou u buiten blijven staan? Ik heb immers alles in mijn huis al voor u gereed gemaakt. Ook heb ik plaats gemaakt voor uw kamelen."

32. Daarop ging de man met hem mee naar huis. De kamelen werden afgezadeld en kregen stro en voer, en de man en zijn knechten kregen water om hun voeten te wassen.

33. Daarna werd hem een maaltijd voorgezet. Maar hij zei: "Ik zal niet eten voordat ik verteld heb waarvoor ik ben gekomen." Laban zei: "Vertel het ons."

34. De man zei: "Ik ben de knecht van Abraham.

35. De Heer heeft mijn heer bijzonder gezegend, zodat hij een rijk man geworden is. De Heer heeft hem schapen, geiten en runderen, zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels gegeven.

36. Sara, de vrouw van mijn heer, heeft hem een zoon geschonken toen ze al oud was. Alles wat mijn heer bezit is voor hem.

37. Nu heeft mijn heer mij laten zweren: 'Je mag voor mijn zoon geen vrouw zoeken onder de meisjes van het land Kanaän waar ik woon.

38. Je moet naar mijn vaders familie gaan, naar mijn verwanten, om daar voor mijn zoon een vrouw te vinden.'

39. Ik zei tegen mijn heer: 'Misschien zal die vrouw niet met mij mee willen gaan.'

40. Maar hij zei: 'De Heer, die ik altijd gehoorzaamd heb, zal zijn Engel met je mee sturen. Hij zal ervoor zorgen dat je erin slaagt onder mijn verwanten, bij mijn vaders familie, een vrouw te vinden voor mijn zoon.

41. Je bent alleen van je eed ontslagen als je wel naar mijn familie gegaan bent, maar zij het meisje niet met je willen laten meegaan. Alleen in dat geval ben je van je eed ontslagen.'

42. Vandaag kwam ik bij de bron en ik zei: 'Heer, God van mijn heer Abraham, laat mij alstublieft slagen.

43. Kijk, ik sta hier bij de bron. Het meisje dat de stad uitkomt om water te putten en dat ik vraag: 'Wil je me wat water te drinken geven uit je kruik?'

44. en dat zal antwoorden: 'Drinkt u maar en ik zal ook water putten voor uw kamelen,' laat dat de vrouw zijn die U voor de zoon van mijn heer bestemd hebt.'

45. Ik was nog maar nauwelijks uitgesproken of Rebekka kwam de stad uit. Ze had haar kruik op haar schouder, daalde af naar de bron en putte water. Toen ik haar vroeg: 'Wil je me wat te drinken geven?'

46. liet ze snel haar kruik zakken en zei: 'Drinkt u maar en ik zal ook uw kamelen te drinken geven.' Ik dronk en ze gaf ook de kamelen te drinken.

47. Toen vroeg ik haar: 'Van wie ben je een dochter?' en ze antwoordde dat ze een dochter was van Betuel, de zoon van Nahor en zijn vrouw Milka. Toen deed ik haar de neusring en armbanden aan.

48. Ik boog mij neer voor de Heer en prees de Heer, de God van mijn heer Abraham, die mij op de juiste weg geleid had, zodat ik de kleindochter van de broer van mijn heer kan meenemen als vrouw voor zijn zoon.

49. Nu dan, als u mijn heer vriendschap en trouw wilt betonen, laat het mij dan weten. Maar zo niet, zeg het me ook, dan zal ik ergens anders gaan zoeken."

50. Toen antwoordden Laban en Betuel: "De Heer heeft het zo geleid, we kunnen er niets tegen inbrengen.

51. Kijk, daar is Rebekka, reis terug en neem haar mee als vrouw voor de zoon van uw heer, zoals de Heer besloten heeft."

52. Toen Abrahams knecht hun antwoord hoorde, boog hij zich neer voor de Heer.

53. Daarna haalde hij gouden en zilveren kostbaarheden tevoorschijn en kledingstukken, en gaf die aan Rebekka. Ook aan haar broer en haar moeder gaf hij kostbaarheden.

54. Toen aten en dronken hij en de meegekomen knechten en ze overnachtten daar. De volgende dag zei de knecht zodra ze waren opgestaan: "Ik zou graag naar mijn heer teruggaan."

55. Haar broer en haar moeder zeiden echter: "Laat het meisje nog een dag of tien bij ons blijven. Daarna kunt u vertrekken."

56. Maar hij antwoordde: "Houd mij niet op nu de Heer heeft gemaakt dat ik zo snel kon slagen. Ik wil graag naar mijn heer teruggaan."

57. Toen zeiden ze: "Laten we het meisje roepen en haar mening vragen."

58. Ze riepen Rebekka en vroegen: "Wil je nu met deze man meegaan?" Ze zei: "Ja, ik ga mee."

59. Daarom lieten ze hun zus Rebekka en haar verzorgster met de knecht en zijn mannen vertrekken.

60. Ze zegenden Rebekka met de woorden: "Zus, dat je mag worden tot een volk van duizenden miljoenen en dat je nakomelingen de steden van hun vijanden in bezit zullen nemen."

61. Rebekka en de slavinnen die met haar mee zouden gaan maakten zich klaar, bestegen de kamelen en gingen met de man mee. Zo nam de knecht Rebekka mee en vertrok.

62. Izaäk keerde terug van de waterput Lachai-Roï. Hij woonde in het Zuiderland.

63. Izaäk was bij het vallen van de avond het veld in gelopen om wat te peinzen. Toen hij opkeek, zag hij plotseling kamelen aankomen.

64. Ook Rebekka zag Izaäk in de verte. Ze liet zich van haar kameel glijden

65. en vroeg aan de knecht: "Wie is die man die ons daar in het veld tegemoet komt?" De knecht antwoordde: "Dat is mijn heer." Toen bedekte ze haar hoofd met haar omslagdoek.

66. De knecht bracht Izaäk verslag uit van alles wat hij gedaan had.

67. En Izaäk nam haar mee naar de tent van zijn moeder Sara. Hij nam Rebekka tot vrouw en hij hield van haar. Zo vond Izaäk troost na de dood van zijn moeder.

»