Genesis 28 EBV24
1. Izak riep Jakob en zegende hem en gebood hem en zei tegen hem: “Neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän.
2. Sta op en ga naar Paddan-Aram, naar het huis van Betuël, de vader van je moeder en neem vandaar een vrouw voor jezelf uit de dochters van Laban, de broer van je moeder.
3. God, de Almachtige, zal je zegenen en vruchtbaar doen zijn en je vermeerderen en je zult uitgroeien tot een gemeenschap van volken.
4. Mag Hij je de zegen van Abraham geven, aan jou en aan jouw zaad dat bij je is, opdat je het land waar je als vreemdeling gewoond hebt, zult beërven, het land dat GOD aan Abraham heeft gegeven.”
5. Toen stuurde Izak Jakob weg en hij ging op weg naar Paddan-Aram, naar Laban, de zoon van Betuël, de Arameeër, de broer van Rebekka, de moeder van Jakob en Ezau.
6. Ezau zag dat Izak Jakob gezegend had en hem naar Paddan-Aram had gestuurd om daarvandaan een vrouw voor zich te nemen en dat hij, toen hij hem zegende, hem geboden had: “Neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän!”,
7. en ook dat Jakob zijn vader en zijn moeder had gehoorzaamd en naar Paddan-Aram vertrokken was.
8. Zo merkte Ezau dat de dochters van Kanaän slecht waren in de ogen van zijn vader Izak.
9. Toen ging Ezau naar Ismaël en nam zich Mahalath tot vrouw naast de vrouwen die hij al had. Zij was de dochter van Ismaël, de zoon van Abraham, de zus van Nebajoth.
10. Jakob vertrok uit Ber-Seba en ging op weg naar Haran.
11. Hij kwam bij een zekere plaats aan waar hij overnachtte, want de zon was al ondergegaan. Hij nam van de stenen op die plek en legde die onder zijn hoofd en ging op die plek liggen slapen.
12. Hij droomde en zie, er stond een ladder op de aarde en het uiteinde ervan reikte tot aan de hemel en zie, engelen van GOD klommen omhoog en daalden af langs de ladder.
13. En zie, de HEERE stond bovenaan en Hij zei: “Ik ben de HEERE, de GOD van je vader Abraham en de GOD van Izak. Het land, waarop je ligt te slapen, zal Ik aan jou en aan jouw nakomelingen geven.
14. Jouw nakomelingschap zal zijn als het stof van de aarde en je zult je uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden en in jou en in jouw nakomelingschap zullen alle families op aarde gezegend worden.
15. Zie, Ik ben met je en Ik zal je beschermen waar je ook maar heen zult gaan en Ik zal je naar deze grond terugbrengen. Want Ik zal je niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik tot je gesproken heb.”
16. Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zei hij: “Zeker, de HEERE is hier op deze plaats en ik wist het niet!”
17. Hij was bevreesd en zei: “Wat een ontzagwekkende plaats is dit! Dit is niets anders dan het Huis van GOD, dit is de poort van de hemel!”
18. Jakob stond ’s morgens vroeg op en nam de steen die hij onder zijn hoofd had gelegd en zette die als een gedenksteen overeind en goot er olie bovenop.
19. Hij noemde die plaats Beth-El hoewel de oorspronkelijke naam van die stad Luz was.
20. En Jakob legde een gelofte af en zei: “Wanneer GOD met mij zal zijn en mij zal beschermen op deze weg die ik zal gaan en mij brood te eten zal geven en kleren om mij mee te kleden
21. en ik in vrede naar het huis van mijn vader zal terugkeren, dan zal de HEERE mij tot GOD zijn!
22. En deze steen, die ik als een gedenksteen rechtop heb gezet, zal een Huis van GOD zijn en van alles, wat U mij geven zult, zal ik U zeker de tienden geven!”