Logo
🔍

Genesis 33 VB

« Jakob ontmoet Ezau

1. Toen zag Jakob Ezau aankomen, met 400 man bij zich. Hij verdeelde de kinderen over Lea, Rachel en de twee slavinnen.

2. De slavinnen met hun kinderen zette hij vooraan, daarachter Lea met haar kinderen en tenslotte Rachel met Jozef achteraan.

3. Zelf ging hij voorop. Hij boog zeven keer heel diep, tot hij bij zijn broer kwam.

4. Maar Ezau rende naar hem toe, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem. Allebei huilden ze.

5. Toen Ezau de vrouwen en de kinderen zag, vroeg hij: "Wie heb je daar bij je?" Jakob antwoordde: "Dat zijn de kinderen die God mij in zijn genade heeft geschonken."

6. Daarop kwamen de slavinnen en hun kinderen naar voren en bogen zich diep voor hem.

7. Daarna kwamen ook Lea en haar kinderen en bogen zich diep. Tenslotte kwamen Jozef en Rachel dichterbij en ook zij bogen diep.

8. Ezau vroeg: "Van wie was die menigte dieren die ik onderweg tegenkwam?" Jakob zei: "Daarmee wilde ik uw gunst winnen."

9. Maar Ezau zei: "Broer, ik bezit al veel. Houd jij gerust wat van jou is."

10. Maar Jakob zei: "Nee, wees zo goed mijn geschenk aan te nemen. Want toen ik bij u kwam, was dat alsof ik voor God verscheen, en u bent welwillend naar me geweest.

11. Neem alstublieft het geschenk aan dat ik u heb laten brengen, want God heeft mij in zijn genade zo veel gegeven, dat ik meer dan genoeg heb." En omdat hij bleef aandringen, nam Ezau het tenslotte aan.

12. Ezau zei: "Laten we samen verder reizen, ik zal voorop gaan."

13. Maar Jakob antwoordde: "Mijn heer, u ziet dat de kinderen nog maar klein zijn, en dat ik zogende schapen, geiten en runderen bij mij heb. Als die ook maar één dag te veel worden opgejaagd, zal de hele kudde doodgaan.

14. Gaat u maar vooruit, heer, terwijl ik rustig verder ga in het tempo van het vee dat voor me uit gaat en van de kinderen, tot ik bij u in Seïr kom."

15. Daarop zei Ezau: "Goed, maar laat mij dan een paar van mijn mannen bij je achterlaten." Maar Jakob zei: "Waarom zou u dat doen? Voor mij is het al genoeg dat u mij goedgezind bent."

16. Nog diezelfde dag keerde Ezau terug naar Seïr.

17. Maar Jakob trok naar Sukkot. Daar bouwde hij een huis voor zichzelf en hutten voor zijn vee; daarom noemde hij die plek Sukkot.

18. Jakob kwam van zijn reis uit Paddan-Aram veilig aan bij de stad Sichem, in Kanaän. Hij sloeg zijn tenten op in de buurt van de stad.

19. Het stuk land waar hij zijn tenten had opgezet kocht hij voor 100 geldstukken van de zonen van Hemor, de vader van Sichem.

20. Jakob bouwde er een altaar en noemde het 'de God van Israël is God'.

»