Logo
🔍

Genesis 35 EBV24

« Jakobs terugkeer naar Beth-El

1. Daarna zei GOD tegen Jakob: “Sta op, trek op naar Beth-El en ga daar wonen. Maak daar een altaar voor de God die aan je verscheen, toen je voor je broer Ezau vluchtte.”

2. Toen zei Jakob tegen zijn huisgezin en tegen allen die bij hem waren: “Doe de vreemde goden, die in jullie midden zijn, weg, reinig je en doe andere kleren aan.

3. Laten wij opstaan en optrekken naar Beth-El. Ik zal daar een altaar maken voor de God, die mij geantwoord heeft ten dage van mijn benauwdheid en die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben.”

4. Zij gaven Jakob alle vreemde goden, die zij bij zich hadden en de sieraden die in hun oren zaten en Jakob verborg ze onder de terpentijnboom bij Sichem.

5. Toen zij opbraken, viel de schrik van GOD op de hen omringende steden, zodat zij de zonen van Jakob niet durfden achtervolgen.

6. Zo kwam Jakob aan in Luz, in het land Kanaän, dat is Beth-El, hij en al het volk dat bij hem was.

7. Daar bouwde hij een altaar en hij noemde die plaats El-Beth-El, want GOD had zich daar aan hem geopenbaard, toen hij voor zijn broer vluchtte.

8. Debora, de voedster van Rebekka, stierf daar en zij werd ten zuiden van Beth-El begraven, onder de eikenboom. Hij noemde die ‘Allon-Bachut’, dat is ‘de eik van geween’.

9. GOD verscheen opnieuw aan Jakob toen hij uit Paddan-Aram terugkwam en Hij zegende hem.

10. GOD zei tegen hem: “Je naam is Jakob. Voortaan zul je niet meer Jakob genoemd worden, maar je naam zal Israël zijn.” En Hij noemde hem Israël.

11. GOD zei tegen hem: “Ik ben God de Almachtige! Wees vruchtbaar en vermeerder je! Een volk, ja, een gemeenschap van volken zal uit jou ontstaan en koningen zullen uit je lendenen voortkomen.

12. En dit land, dat Ik aan Abraham en Izak gegeven heb, geef ik aan jou en ook aan jouw nakomelingen na jou zal ik het land geven.”

13. Toen steeg GOD van hem op, van de plaats waar Hij met hem gesproken had.

14. Jakob richtte een gedenksteen op op de plaats waar Hij met hem gesproken had, een stenen gedenksteen. Daarover goot hij een plengoffer uit en goot er vervolgens olie over.

De geboorte van Benjamin en de dood van Rachel

15. Jakob noemde de plaats waar GOD met hem gesproken had ‘Beth-El!”.

16. Zij braken vanuit Beth-El op en toen het nog maar een klein stukje naar Efratha was, baarde Rachel en de bevalling viel haar erg zwaar.

17. Toen zij het zo zwaar had bij de bevalling, zei de vroedvrouw tegen haar: “Wees niet bang, want ook deze zal je zoon zijn!”

18. Met dat ze de laatste adem uitblies, terwijl zij stierf, noemde zij hem Ben-Oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin.

19. Zo stierf Rachel en zij werd begraven aan de weg naar Efratha, dat is Bethlehem.

20. Jakob richtte op haar graf een gedenksteen op. Dit is de gedenksteen van Rachels graf tot op deze dag.

21. Daarop brak Israël vandaar op en zette zijn tent op voorbij Migdal-Eder.

22. Toen Israël in dat land woonde, ging Ruben bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, liggen en Israël hoorde ervan. Er waren twaalf zonen van Jakob.

23. De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs eerstgeborene, daarna Simeon, Levi, Juda, Issaschar en Zebulon.

24. De zonen van Rachel waren: Jozef en Benjamin.

25. De zonen van Bilha, de slavin van Rachel, waren: Dan en Naftali.

De dood van Izak

26. De zonen van Zilpa, de slavin van Lea, waren: Gad en Aser. Dit zijn de zonen van Jakob, die aan hem geboren werden in Paddan-Aram.

27. Jakob kwam bij zijn vader Izak in Mamre, in de stad van Arba, dat is Hebron, waar vroeger Abraham als vreemdeling woonde en later Izak.

28. Izak leefde honderdtachtig jaar.

29. Izak gaf de geest en stierf en werd bij zijn voorgeslacht gevoegd, oud en van het leven verzadigd, en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem.

»