Logo
🔍

Genesis 38 EBV24

« Juda en Tamar

1. Rond die tijd daalde Juda af en ging weg van zijn broers. Hij sloeg zijn tent op bij een man uit Adullam die Hira heette.

2. Daar zag Juda de dochter van een Kanaänitische man, die Sua heette. Hij nam haar tot vrouw en kwam bij haar.

3. Zij werd zwanger en baarde een zoon en hij noemde hem Er.

4. En zij werd weer zwanger en baarde een zoon en zij noemde hem Onan.

5. En opnieuw baarde zij een zoon en zij noemde hem Sjela. Hij was in Chezib, toen zij hem baarde.

6. Juda nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene. Haar naam was Tamar.

7. Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE en de HEERE doodde hem.

8. Toen zei Juda tegen Onan: “Ga naar de vrouw van je broer en trouw met haar in de plaats van je broer en verwek een nakomeling voor je broer.”

9. Maar Onan wist dat de nakomeling niet voor hem zou zijn. Toen hij tot de vrouw van zijn broer kwam, verspilde hij het zaad op de grond om zijn broer maar geen nakomeling te geven.

10. Wat hij deed was slecht in de ogen van de HEERE en ook hem doodde Hij.

11. Toen zei Juda tegen zijn schoondochter Tamar: “Ga als weduwe in het huis van je vader wonen, totdat mijn zoon Sjela volwassen is.” Want hij zei bij zichzelf: “Anders zal hij ook sterven zoals zijn broers!” Toen ging Tamar weg en woonde in het huis van haar vader.

12. Na lange tijd stierf de dochter van Sua, de vrouw van Juda. En Juda werd getroost en trok op naar zijn schaapscheerders in Timna, hij met Hira, zijn vriend, de Adullamiet.

13. Men vertelde het aan Tamar en zei: “Zie, je schoonvader trekt op naar Timna om zijn schapen en geiten te scheren.”

14. Toen trok zij de kleren uit die zij als weduwe droeg en bedekte zich met een sluier, omhulde zich ermee en ging zitten bij de toegang tot Enaïm op de weg naar Timna. Want zij had gezien, dat Sjela volwassen geworden was en dat zij niet aan hem tot vrouw gegeven was.

15. Toen Juda haar zag, hield hij haar voor een hoer, omdat zij haar gezicht had bedekt.

16. Hij ging naar haar toe daar langs de weg en zei: “Sta me toe bij je te komen!”, want hij wist niet dat het zijn schoondochter was. En zij zei: “Wat geef je mij om bij mij te mogen komen?”

17. Hij zei: “Ik zal je een geitenbokje van de kudde sturen.” Zij antwoordde: “Als je mij maar een onderpand geeft, totdat je het gestuurd hebt.”

18. Toen zei hij: “Wat zal ik je als onderpand geven?” Zij zei: “Je zegelring, je snoer en je staf, die je in de hand hebt.” Hij gaf ze aan haar en hij kwam bij haar en zij werd zwanger van hem.

19. Toen stond ze op en ging weg, deed haar sluier af en trok weer de kleren aan die ze als weduwe droeg.

20. Juda stuurde het geitenbokje met zijn vriend, de Adullamiet, mee om het onderpand uit de hand van de vrouw terug te ontvangen, maar hij vond haar niet.

21. Hij vroeg de mannen van haar plaats en zei: “Waar is de tempelhoer, die bij Enaïm langs de weg zat?” Zij zeiden: “Er was hier geen tempelhoer.”

22. Hij keerde naar Juda terug en zei: “Ik heb haar niet gevonden. De mannen van die plaats zeiden ook: ‘Er was hier geen tempelhoer’.”

23. Toen zei Juda: “Laat haar het dan maar houden, opdat wij niet te schande worden. Zie, ik heb immers dit bokje gestuurd, maar jij hebt haar niet kunnen vinden.”

24. Na ongeveer drie maanden vertelde men aan Juda: “Je schoondochter Tamar heeft gehoereerd en nu is zij zwanger door hoererij.” Toen zei Juda: “Breng haar naar buiten, opdat zij verbrand wordt!”

25. Toen zij naar buiten gebracht werd, stuurde zij iemand naar haar schoonvader om te zeggen: “Bij de man van wie deze dingen zijn, ben ik zwanger geworden.” Zij zei: “Ga toch na van wie deze zegelring, deze snoeren en deze staf zijn.”

26. Juda herkende ze en zei: “Zij is rechtvaardiger dan ik, omdat ik haar niet aan mijn zoon Sjela tot vrouw gegeven heb.” En hij had geen gemeenschap meer met haar.

27. Rond de tijd dat zij zou bevallen, bleek er een tweeling in haar buik te zijn.

28. Toen zij baarde, stak er één zijn handje uit en de vroedvrouw pakte dat en bond een scharlakenrode draad om zijn handje en zei: “Deze kwam er als eerste uit.”

29. Toen hij zijn handje weer terugtrok, kwam zijn broer naar buiten en zij zei: “Wat ben je doorgebroken! Door jou komt die doorbraak!” En men noemde hem Perez.

30. Daarna kwam zijn broer naar buiten met het scharlakenrode draad om zijn handje en men noemde hem Zerach.

»