Logo
🔍

Genesis 46 EBV24

« De broers van Jozef komen met Jakob naar Egypte

1. Israël brak vandaar op met alles wat hij bezat en kwam in Ber-Seba aan. Daar bracht hij slachtoffers aan de GOD van zijn vader Izak.

2. En GOD sprak tot Israël door nachtelijke visioenen en Hij zei: “Jakob, Jakob!” Hij zei: “Zie, hier ben ik!”

3. Daarop zei Hij: “Ik ben God, de GOD van je vader. Wees niet bang om naar Egypte te gaan, want Ik zal je daar tot een groot volk maken.

4. Ik zal met je afdalen naar Egypte en Ik zal je zeker weer doen optrekken en Jozef zal met zijn hand je ogen toesluiten.”

5. Toen stond Jakob op om uit Ber-Seba weg te gaan en de zonen van Israël vervoerden hun vader Jakob en hun kinderen en hun vrouwen op de wagens, die de farao gestuurd had om hem mee te vervoeren.

6. Zij namen hun veekudden en bezittingen mee, die zij in het land Kanaän verworven hadden en kwamen in Egypte aan, Jakob samen met al zijn nakomelingen:

De nakomelingen van Jakob

7. zijn zonen en de zonen van zijn zonen die bij hem waren, zijn dochters en de dochters van zijn zonen, al zijn nakomelingen bracht hij met zich mee naar Egypte.

8. Dit zijn de namen van de zonen van Israël, die in Egypte aankwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben.

9. De zonen van Ruben: Hanoch, Pallu, Hezron en Karmi.

10. De zonen van Simeon: Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul, de zoon van de Kanaänitische vrouw.

11. De zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.

12. De zonen van Juda: Er, Onan, Sjela, Perez en Zerach. Maar Er en Onan waren gestorven in het land Kanaän. De zonen van Perez waren Hezron en Hamul.

13. De zonen van Issaschar: Tola, Puwa, Job en Simron.

14. De zonen van Zebulon: Sered, Elon en Jahleël.

15. Dit waren de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, en ook zijn dochter Dina. Alle zielen van zijn zonen en dochters samen, dat waren er drieëndertig.

16. De zonen van Gad: Zifjon, Haggi, Schuni, Ezbon, Eri, Arodi en Areli.

17. De zonen van Aser: Jimna, Jisva, Jisvi, Berija en hun zus Sera. De zonen van Berija: Cheber en Malchiël.

18. Dit waren de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had. Zij baarde deze zestien zielen aan Jakob.

19. De zonen van Rachel, de vrouw van Jakob: Jozef en Benjamin.

20. Aan Jozef werden in Egypte Manasse en Efraïm geboren, die Asnath, de dochter van Poti-Fera, de priester van On, aan hem baarde.

21. De zonen van Benjamin: Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Echi, Ros, Muppim, Huppim en Ard.

22. Dit waren de zonen van Rachel, die aan Jakob geboren werden, alles bij elkaar veertien zielen.

23. De zonen van Dan: alleen Husim.

24. De zonen van Naftali: Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem.

25. Dit waren de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel geschonken had. Zij heeft ze aan Jakob gebaard, alles bij elkaar zeven zielen.

26. Alle zielen die met Jakob naar Egypte kwamen en die, afgezien van de vrouwen van de zonen van Jakob, uit zijn heup voortgekomen waren, dat waren alles bij elkaar zesenzestig zielen.

27. De zonen van Jozef die aan hem in Egypte geboren waren, dat waren twee zielen. Alle zielen van het huis van Jakob die naar Egypte kwamen, dat waren er zeventig.

28. Hij zond Juda voor zich uit naar Jozef toe, opdat die hem de weg naar Gosen zou wijzen, en zo kwamen zij in het land Gosen aan.

29. Ook Jozef spande zijn wagen in en trok op naar Gosen, zijn vader Israël tegemoet. Toen hij zich aan hem vertoonde, viel hij hem om de hals en bleef maar aan zijn hals huilen.

30. Israël zei tegen Jozef: “Laat mij nu maar sterven, nu ik je gezicht gezien heb, want je leeft nog!”

31. Daarna zei Jozef tegen zijn broers en tegen hen die tot het huis van zijn vader behoorden: “Ik zal optrekken en aan de farao verslag doen en tegen hem zeggen: ‘Mijn broers en het huis van mijn vader, die in het land Kanaän waren, zijn bij mij gekomen.

32. De mannen zijn schaapherders en zij houden zich met vee bezig. Zij hebben hun schapen en geiten en hun rundvee en alles wat zij bezitten meegebracht.’

33. Wanneer het zal gebeuren, dat de farao jullie laat roepen en zal zeggen: ‘Wat voor werk doen jullie?’

34. dan moeten jullie zeggen: ‘Uw dienaren zijn mannen die van jongs af aan tot nu toe met vee omgaan, wij zowel als onze vaderen!’, opdat jullie in het land Gosen zullen mogen wonen, want alles wat schaapherder is, is een gruwel voor de Egyptenaren.”

»