Genesis 6 NBG51
1. Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden,
2. zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.
3. En de Here zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn.
De zondvloed4. De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.
5. Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was,
6. berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.
7. En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.
8. Maar Noach vond genade in de ogen des Heren.
9. Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God.
10. En Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafet.
11. De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweldenarij.
12. En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven.
13. Toen zeide God tot Noach: Het einde van al wat leeft is door Mij besloten, want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij, en zie, Ik ga hen met de aarde verdelgen.
14. Maak u een ark van goferhout; met vakken zult gij de ark maken en haar van binnen en van buiten met pek bestrijken.
15. En zó zult gij haar maken: driehonderd el zal de lengte der ark zijn, vijftig el haar breedte en dertig el haar hoogte.
16. Gij zult aan de ark een lichtopening maken, en een el van boven af zult gij die afwerken, en de ingang der ark zult gij in haar zijkant aanbrengen; met een onderste, een tweede en een derde verdieping zult gij haar maken.
17. Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te verdelgen; alles wat op de aarde is, zal omkomen.
18. Maar met u zal Ik mijn verbond oprichten, en gij zult in de ark gaan, gij en uw zonen en uw vrouw en de vrouwen uwer zonen met u.
19. En van al wat leeft, van alle vlees, van alles zult gij één paar in de ark brengen om het met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn.
20. Van het gevogelte naar zijn aard en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte van de aardbodem naar zijn aard, van alles zal één paar tot u komen om het in het leven te behouden.
21. En gij, neem u van alle voedsel, dat gegeten wordt, en verzamel het bij u, opdat het voor u en voor hen tot spijze zij.
22. En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij.