Hebreeën 1 VB
1. Nadat God vroeger vele malen en op veel manieren tegen onze voorouders heeft gesproken door de profeten, heeft Hij, nu de tijd ten einde loopt, tegen óns gesproken door zijn Zoon,
2. die Hij heeft benoemd tot erfgenaam van alle dingen en door wie Hij de wereld ook geschapen heeft.#1:2 zie Joh 1:1-3
3. De Zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid en de exacte weergave van Gods wezen en houdt alles in stand door zijn gezaghebbend woord. Nadat Hij door Zichzelf de reiniging van onze zonden tot stand had gebracht, heeft Hij plaatsgenomen aan de rechterhand van de Majesteit in de hemel.
4. Hij is ver verheven boven de engelen, omdat Hij een veel groter gezag toebedeeld heeft gekregen dan zij.
5. Immers, tegen wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: "Jij bent mijn Zoon. Vandaag heb Ik Je verwekt." En ook: "Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn."
6. En wanneer Hij zijn Eerstgeborene weer in de wereld brengt, zegt Hij: "Laten al Gods engelen Hem aanbidden."
7. Van de engelen zegt Hij wel: "Zijn engelen zijn als de wind, zijn dienaren als vuurvlammen,"
8. maar over de Zoon zegt Hij: "Uw troon, God, houdt tot in eeuwigheid stand. De scepter van rechtvaardigheid is de scepter van uw koningschap.
9. Rechtvaardigheid hebt U lief, maar U haat onrechtvaardigheid. Daarom hebt U, God, uw God met vreugdeolie gezalfd, meer dan hen die U omringen."
10. En: "Heer, U hebt in het begin de aarde gegrondvest en de hemel is het werk van uw handen.
11. Zij zullen vergaan, maar U blijft; ze zullen verslijten als een kledingstuk,
12. U zult ze oprollen als een mantel en ze vervangen, maar U blijft dezelfde en aan uw jaren komt geen einde."
13. En tegen welke engel heeft Hij ooit gezegd: "Neem plaats aan mijn rechterhand, totdat Ik je vijanden als voetenbank onder je voeten heb gelegd."?
14. Zijn zij niet allen dienende geesten, die worden uitgezonden om degenen te dienen die redding zullen ontvangen?