Hebreeën 10 EBV24
1. Want de Wet was slechts een schaduw van de goede, toekomstige dingen, niet het wezen van die dingen. Daarom konden die offers, hoewel zij die ieder jaar brachten, nooit hen, die daarmee naderden, volmaakt maken.
2. Want als die tot volmaaktheid geleid hadden, zouden zij al lang geleden gestopt zijn met het brengen van hun offers, omdat hun geweten dan niet langer geplaagd zou zijn door de zonde, wanneer zij zich daar één keer van hadden laten reinigen.
3. Maar door deze offers werden zij ieder jaar aan hun zonden herinnerd,
4. want het bloed van stieren en geiten kan niet reinigen van zonden.
5. Daarom zei Hij bij zijn komst in de wereld: “Slachtoffers en offergaven hebt U niet gewild, maar U hebt Mij met een lichaam bekleed.
6. Brandoffers met vredeoffers voor de zonden hebt U niet gevraagd.”
7. Toen zei Ik: “Zie, Ik kom!, - omdat dit in het begin van de Schriften van Mij geschreven staat - om uw wil te doen, o GOD!”
8. Hiervóór zei Hij: “Slachtoffers en offergaven en brandoffers met vredeoffers voor de zonden hebt U niet gewild!”, ook al werden die volgens de Wet gebracht.
9. Daarna zei Hij: “Zie, Ik ben gekomen om uw wil te doen, o GOD!” Hiermee sluit Hij het eerste af en stelt Hij het tweede in werking.
10. Want hierdoor, door zijn wil, zijn wij geheiligd door het offer van het Lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd!
11. Want iedere priester die dagelijks optrad en dienst deed, bracht steeds dezelfde slachtoffers die nooit van zonden konden reinigen.
12. Maar Deze bracht één slachtoffer voor de zonden en is voor eeuwig aan de rechterhand van GOD gaan zitten.
13. Vanaf die tijd wacht Hij tot zijn vijanden als een voetbank onder zijn voeten geplaatst zullen worden.
14. Want met één offergave heeft Hij voor eeuwig hen volmaakt gemaakt, die erdoor geheiligd worden.
15. De Heilige Geest getuigt echter ook aan óns en zegt:
16. “Dit is het Verbond dat Ik na die dagen aan hen geven zal, zegt de HEERE! ‘Ik zal mijn Wet in hun verstand leggen en die op hun harten schrijven
17. en aan hun ongerechtigheden en hun zonden zal Ik niet meer denken.’”
18. Waar vergeving van zonden is, is geen offer voor de zonden meer nodig.
19. Daarom, mijn broeders, hebben wij vrijmoedigheid om het Heilige binnen te gaan door het Bloed van Jezus,
20. langs de levende Weg die Hij nu voor ons tot de nieuwe Weg heeft gemaakt door het voorhangsel, dat is zijn vlees,
21. en ook hebben wij de Hogepriester over het Huis van GOD.
22. Laten wij daarom naderen met een waarachtig hart, in de zekerheid van het geloof, terwijl onze harten besprenkeld en gereinigd zijn van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met zuiver water.
23. Laten wij de belijdenis van onze hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij die ons de belofte heeft gedaan, is trouw.
24. Laten wij onderling erop toezien om elkaar aan te moedigen tot liefde en goede werken.
25. Laten wij onze bijeenkomst niet verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar elkaar aanmoedigen, en dat des te meer als jullie die dag zien naderen.
26. Want als iemand opzettelijk zondigt, nadat hij kennis van de waarheid ontvangen heeft, kan er geen slachtoffer meer gebracht worden voor de zonden,
27. maar wacht er een vreselijk oordeel en een verterend vuur dat de vijanden zal verslinden.
28. Als iemand de Wet van Mozes overtrad, moest hij meedogenloos gedood worden op het mondelinge getuigenis van twee of drie getuigen.
29. Hoeveel zwaarder straf moet op het hoofd neerkomen van iemand die op de Zoon van GOD getrapt heeft en het Bloed van zijn Verbond, waardoor hij geheiligd was, beschouwd heeft alsof het was als dat van alle mensen, en die de Geest van de genade geminacht heeft?
30. Want wij kennen Hem die gezegd heeft: “Aan Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden!” En ook: “De HEERE zal zijn volk oordelen.”
31. Het is allervreselijkst om te vallen in de handen van de levende GOD.
32. Denk daarom terug aan de eerste dagen waarin jullie gedoopt werden en jullie een zware strijd te verduren hadden onder smaad en verdrukking.
33. Jullie waren een schouwspel geworden en lotgenoten van hen die ook deze dingen te verduren hadden.
34. Jullie trokken je het leed aan van hen, die in gevangenschap waren, en jullie verdroegen met blijdschap de roof van jullie bezittingen, want jullie weten dat jullie een groter en onvergankelijk bezit in de hemelen hebben.
35. Verlies daarom jullie vrijmoedigheid niet, want die zal een grote beloning met zich meebrengen.
36. Want jullie hebben volharding nodig om de wil van GOD te doen en het beloofde te ontvangen.
37. “Want er is nog maar weinig, zeer weinig tijd, totdat Hij die komt, komen zal en Hij zal niet te laat komen.
38. Maar de rechtvaardige zal door mijn geloof leven en als hij opgeeft, zal mijn ziel geen behagen in hem hebben.”
39. Wij hebben echter niets van doen met de moed opgeven wat tot de ondergang leidt, maar wij hebben te maken met het geloof dat onze ziel behoudt.