Hebreeën 4 NBG51
1. Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.
2. Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden.
3. Want wij gaan tot [de] rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed.
4. Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken;
5. en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan.
6. Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid,
7. stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.
8. Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben.
9. Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God.
10. Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.
11. Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.
12. Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten;
Jezus als hogepriester13. en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.
14. Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.
15. Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen.
16. Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.