Hosea 13 EBV24
1. “Wanneer Efraïm sprak, dan beefde men van ontzag. Hij verhief zich in Israël en werd schuldig aan de Baäl en stierf.
2. En ook nu gaan ze door met zondigen en hebben van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgodsbeelden naar hun eigen inzicht, het is allemaal werk van de smid. Ze zeggen ervan: ‘Laten de mensen die offers brengen de kalveren kussen!’
3. Daarom zullen zij worden als de morgennevel en als de vroege dauw die verdwijnt, als kaf dat van de dorsvloer opstuift en als rook die uit het venster wegwaait.
4. Ik ben de HEERE, je GOD, vanaf het land Egypte. Je zult geen andere god kennen dan Mij alleen en buiten Mij is er geen Redder.
5. Ik heb je gekend in de woestijn, in een land van verzengende hitte.
6. Zodra zij in hun weide waren, verzadigden zij zich. Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich. Daarom zijn zij Mij vergeten.
7. Ik werd voor hen als een brullende leeuw, als een luipaard loerde Ik op de weg.
8. Ik kwam hen tegen als een beer die van jongen beroofd is en scheurde hun de borstkas open en Ik verslond hen daar als een leeuwin. Het wild van het veld verscheurde hen.
9. Het is je ongeluk geworden, Israël, dat je tegen Mij inging, tegen Wie jouw hulp is.
10. Waar blijft je koning dan? Hij zou je toch redden in al je steden! En waar zijn je rechters tot wie je zei: ‘Geef mij een koning en vorsten?’
11. In mijn toorn gaf Ik je een koning en in mijn uitbarsting van woede nam Ik hem weg.
12. De ongerechtigheid van Efraïm is samengebonden, zijn zonde is opgeborgen.
13. Barensweeën zullen tot hem komen. Hij is een zoon die geen inzicht heeft, want hij staat niet op tijd klaar als de zonen zich uit de baarmoeder losbreken.
14. Uit de hand van het dodenrijk zal Ik hen vrijkopen, uit de dood zal Ik hen verlossen. O, dood, waar zijn je pestziekten, o dodenrijk, waar is je verderf? Zal ik me nog bedenken? Nee, het is voor mijn ogen verborgen.
15. Want al zal hij vrucht dragen tussen zijn broeders, toch zal er een oostenwind komen, een wind van de HEERE die opsteekt uit de woestijn - zijn bron zal opdrogen, zijn put zal vervallen - ja die wind zal een schat aan allerlei kostbare voorwerpen roven.”