Logo
🔍

Hosea 5 EBV24

« Het oordeel over Israël en zijn priesters

1. “Luister, priesters, en let op, huis van Israël en hoor, huis van de koning, want het oordeel betreft jullie, want jullie zijn een strik geworden in Mizpa en een uitgespannen net op Tabor.

2. De afvalligen hebben de moordkuil diep gemaakt, maar Ik zal hun allen tuchtigen.

3. Ik ken Efraïm en Israël is voor Mij niet verborgen. Want nu leeft Efraïm in hoererij, Israël heeft zich verontreinigd.

4. Hun daden staan hun niet toe zich tot hun GOD te bekeren, want een geest van hoererij is in hun midden en de HEERE kennen zij niet.

5. De hoogmoed van Israël zal openlijk tegen hem getuigen. Israël en Efraïm zullen struikelen door hun ongerechtigheid, ook Juda zal met hen struikelen.

6. Met hun schapen en geiten en met hun runderen zullen zij heengaan om de HEERE te zoeken, maar vinden zullen ze Hem niet. Hij heeft zich aan hen onttrokken.

7. Zij zijn ontrouw geworden tegenover de HEERE, want zij hebben bastaardkinderen gebaard. Nu zal de nieuwe maan hen met hun erfdelen verteren.

8. Blaas op de ramshoorn in Gibea, op de bazuin in Rama, laten ze het in Beth-Aven uitschreeuwen: ‘Achter je, Benjamin!’

9. Efraïm zal tot een voorwerp van verschrikking worden op de dag van de bestraffing. Onder de stammen van Israël heb Ik dat wat vaststaat bekendgemaakt.

10. De vorsten van Juda zijn geworden als wie grensstenen verleggen. Ik zal mijn woedeuitbarsting als water over hen uitstorten.

11. Efraïm is verdrukt, het recht is verkracht, want hij wilde zo graag achter een menselijk gebod aangaan.

12. Daarom ben Ik als een mot voor Efraïm en voor het huis van Juda als de rot.

13. Toen Efraïm zijn ziekte zag en Juda zijn gezwel, ging Efraïm naar Assyrië en zond een bode naar koning Jareb. Maar die zal jullie niet kunnen genezen en hij zal het gezwel niet van jullie wegnemen.

14. Want Ik ben als een brullende leeuw voor Efraïm en voor het huis van Juda als een jonge leeuw. Ik, ja Ik zal verscheuren en heengaan, Ik zal wegnemen en er zal geen verlosser zijn.

15. Ik zal heengaan en weer terugkeren naar mijn plaats, totdat zij schuld bekennen en mijn aangezicht zoeken. Als zij in het nauw zijn, zullen zij Mij zoeken in de vroege ochtend.”

»