Logo
🔍

Jesaja 19 BB

« Gods straf over Egypte

1. Jesaja zegt: Dit is wat ik van de Heer moet zeggen over Egypte. Let op, de Heer rijdt op een snelle wolk naar Egypte. De goden van Egypte beven voor Hem. De Egyptenaren verliezen alle moed.

2. Hij zegt: "Ik zal de Egyptenaren tegen elkaar ophitsen. Ze zullen tegen elkaar strijden: man tegen man, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.

3. Egypte zal helemaal radeloos worden. Ik zal al hun plannen in de war sturen. Ze zullen hun goden, hun waarzeggers, hun tovenaars en de geesten van doden om raad vragen.

4. Ik zal Egypte in de macht geven van wrede heersers. Een wreed koning zal over hen heersen, zegt de Heer van de hemelse legers."

5. Het water van de rivier zal zakken. De rivierarmen zullen verdrogen.

6. Er zal geen water meer zijn in de zijrivieren en de kanalen. Het riet en de waterplanten zullen doodgaan.

7. Al het riet en al het graan langs de Nijl zullen verdrogen. Het zal verdorren en wegwaaien op de wind. Er zal niets van overblijven.

8. De vissers zullen zuchten en klagen. Er zal geen vis meer zijn voor hun vishaken en visnetten.

9. De mensen die het vlas bewerken, zullen ten einde raad zijn omdat er geen werk voor hen is. De mensen die er linnen van weven, zullen niets te doen hebben.

10. De arbeiders die zich verhuren, zullen geen werk meer hebben. Ze zullen radeloos zijn.

11. De koningen van Egypte zijn dwazen. De meest wijze raadgevers van de farao in Zoan geven onverstandige raad. Hoe kunnen ze tegen de farao zeggen: 'Ik ben een wijs man. Ik stam af van de koningen van lang geleden.'

12. Koning van Egypte, waar zijn die wijze raadgevers van u nu? Ze kunnen u niet eens vertellen wat de Heer van de hemelse legers over Egypte heeft besloten!

13. De koningen van Egypte zijn dwazen! De vorsten van Nof laten zich bedriegen. Ze moeten Egypte wel leiden, maar ze zullen het volk helemaal verkeerd leiden.

14. De Heer heeft ervoor gezorgd dat ze niet meer helder kunnen denken. Daardoor lijkt Egypte op een dronken man die waggelt en door zijn eigen braaksel rolt.

15. Niemand in Egypte zal nog werk hebben. Voor niemand, arm of rijk, hoog of laag, zal er nog werk zijn.

16. In die tijd zullen de Egyptenaren op een stel bange vrouwen lijken. Ze zullen doodsbang zijn voor de dingen die de Heer van de hemelse legers met hen doet.

17. Ook zullen ze bang zijn voor het koninkrijk Juda. Telkens als iemand de naam Juda noemt, zullen ze bang zijn voor wat de Heer van de hemelse legers met hen zal doen.

18. In die tijd zullen er vijf steden in Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken. De bewoners van die vijf steden zullen zweren bij de Heer van de hemelse legers. Eén van die steden zal 'Stad van Vernietiging' heten.

19. In die tijd zal er midden in Egypte een altaar voor de Heer staan. En aan de grens zal een steen staan die daar voor de Heer is neergezet.

20. Die steen en dat altaar staan daar, om de Heer te herinneren aan de mensen in Egypte. Als zij de Heer om hulp roepen omdat ze zo zwaar worden onderdrukt, zal Hij een redder en bevrijder naar hen toe sturen. Die zal hen redden.

21. Zo zal de Heer aan Egypte laten zien wie Hij is. Dan zullen de Egyptenaren de Heer leren kennen. Ze zullen Hem aanbidden met vlees-offers, meel-offers en belofte-offers.

22. Door Gods zware straf zullen ze de Heer gaan dienen. Dan zal Hij hen vergeven en hen redden.

23. In die tijd zal er een grote weg zijn van Egypte naar Assur. Assur zal Egypte bezoeken en Egypte zal Assur bezoeken. En samen zullen ze de Heer dienen.

24. In die tijd zal Israël een verbond sluiten met Egypte en Assur. Het zal een zegen zijn voor het land.

25. De Heer zal goed voor hen zijn en zeggen: 'Ik zorg voor mijn volk Egypte. Ik zorg voor mijn eigen volk Assur. Ik zorg voor mijn eigendom Israël.'

»