Jesaja 2 EBV24
1. Het woord dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over Juda en Jeruzalem.
2. “In het laatst van de dagen zal de berg van het Huis van de HEERE vaststaan op de hoogste top van de bergen. Hij zal verheven worden boven de heuvels en alle volken zullen ernaartoe stromen.
3. Vele volken zullen ernaartoe gaan en zeggen: ‘Kom, laten wij optrekken naar de berg van de HEERE, naar het Huis van de GOD van Jakob, opdat Hij ons zijn wegen leert en wij zijn paden bewandelen!’, want uit Sion zal de Wet uitgaan en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.
4. Hij zal rechtspreken tussen de volken en over veel volkeren oordelen. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot gereedschappen en hun speren tot snoeimessen. Het ene volk zal het zwaard niet meer tegen het andere volk opheffen en zij zullen niet meer oefenen om oorlog te voeren.
De dag van de HEERE5. Huis van Jakob, kom laten wij wandelen in het licht van de HEERE.”
6. “Want U hebt uw volk, het huis van Jakob, verworpen, want zij zitten vol met invloeden uit het oosten en zij houden zich bezig met duistere kunsten, net als de Filistijnen, en met de kinderen van vreemdelingen doen zij handjeklap.
7. Hun land is vol zilver en goud en eindeloos zijn hun schatten. Hun land is vol paarden en aan hun wagens komt geen einde.
8. Hun land is vol afgoden, zij knielen neer voor het werk van eigen handen, voor wat hun vingers gemaakt hebben.
9. Zo vernedert zich de mens en verlaagt zich de man. Vergeef hun niet!”
10. “Ga in de rotsen en verberg je in het stof voor de verschrikking van de HEERE en voor de glorie van zijn majesteit.
11. De hoogmoedige ogen van de mens zullen vernederd worden en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn.
12. Want de dag van de HEERE van de legermachten zal zijn tegen ieder die hoogmoedig en trots is en tegen ieder die zich verheft, opdat hij vernederd wordt.
13. Tegen alle hoge en verheven ceders van de Libanon, tegen alle eiken van Basan,
14. tegen alle trotse bergen, tegen alle verheven heuvels,
15. tegen elke hoge toren, tegen elke vestingmuur,
16. tegen alle schepen van Tarsis en tegen alle oogstrelende kostbaarheden.
17. De hoogmoed van de mens zal neergebogen worden en de trotse mannen zullen worden vernederd. Alleen de HEERE zal op die dag hoogverheven zijn.
18. De afgoden zullen volledig vergaan.
19. Dan zullen zij de spelonken in de rotsen binnengaan en de holen van de aarde vanwege de verschrikking van de HEERE en vanwege de heerlijkheid van zijn majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde schrik aan te jagen.
20. Op die dag zal de mens zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, die zij voor zichzelf gemaakt hebben om daarvoor neer te knielen, wegwerpen, voor de mollen en de vleermuizen
21. om in de rotsspleten en in de kloven in de rotsen een onderkomen te zoeken vanwege de schrik van de HEERE en vanwege de glorie van zijn majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde schrik aan te jagen.”
22. “Laat dan af van de mens, in wiens neus slechts adem is, want in welk opzicht zouden wij hem moeten achten?”