Logo
🔍

Jesaja 26 VB

« God zal zijn eigen volk weer zegenen

1. "In die tijd zal in het land Juda dit lied worden gezongen: 'Wij hebben een sterke stad, redding geeft Hij tot muren en wallen.

2. Open de poorten, laat het rechtvaardige volk binnengaan, het volk dat trouw blijft.

3. Het besluit staat vast: U zult volkomen vrede geven, omdat men op U vertrouwt.

4. Vertrouw voor eeuwig op de Heer, want de Heer is een eeuwige rots.

5. Wie in de hoogte wonen haalt Hij neer, de hooggelegen stad vernedert Hij, Hij werpt haar neer op de grond, in het stof.

6. Ze zal onder de voet gelopen worden, vertrapt door de armen, vertreden door de zwakken.'

7. Het pad van de rechtvaardige is een gebaande weg, U effent de weg van de rechtvaardige.

8. Ook tijdens uw oordelen vestigden wij onze hoop op U, Heer, onze ziel smachtte naar uw naam en uw verbond.

9. 's Nachts verlangde mijn ziel naar U, mijn geest in mijn binnenste strekt zich naar U uit. Wanneer U over de aarde oordeelt, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.

10. Als de goddeloze genade wordt bewezen, leert hij niet rechtvaardig te zijn. Hij blijft onrecht bedrijven in een land van recht. Hij schenkt geen aandacht aan de hoogheid van de Heer.

11. Heer, uw hand is machtig, maar zij zien het niet. Op een dag echter zullen ze het zien en beschaamd staan vanwege uw vurige inzet voor uw volk. Het vuur daarvan zal uw tegenstanders verbranden.

12. Heer, U zult ons vrede geven, want alles wat wij nodig hebben, hebt U voor ons gedaan.

13. Heer, onze God, andere heren dan U hebben over ons geheerst, alleen door U eren wij uw naam.

14. De doden zullen niet herleven, de schimmen zullen niet meer opstaan. U hebt met hen afgerekend en hen vernietigd. Elke herinnering aan hen hebt U uitgewist.

15. U, Heer, had ons volk talrijk gemaakt, U had ons volk talrijk gemaakt, tot eer van Uzelf. Nu hebt U het tot aan de einden der aarde verdreven.

16. Heer, in de nood hebben ze U gezocht, ze hebben fluisterend tot U gebeden toen uw straf hen trof.

17. Als een zwangere vrouw die op het punt staat te bevallen en ineenkrimpt en het uitschreeuwt onder de weeën, zo verschenen wij in uw tegenwoordigheid, Heer.

18. Wij waren zwanger, we krompen ineen van de pijn, maar baarden niets dan lucht: we schonken het land geen redding, we brachten geen bewoners ter wereld.

19. Maar jullie doden zullen herleven – ook mijn dode lichaam – zij zullen opstaan. Ontwaak en juich, jullie die in het stof wonen, want uw dauw is als de dauw op de planten en zal maken dat de aarde de schimmen het leven weer geeft.

20. Kom, mijn volk, ga je binnenkamer in, doe de deur achter je dicht. Verberg je een poosje, totdat de toorn voorbij is.

21. Want zie, de Heer zal zijn plaats verlaten om de bewoners van de aarde hun wandaden te vergelden. De aarde zal het bloed dat erop vergoten is tevoorschijn brengen en zal wie vermoord zijn niet langer verbergen."

»