Jesaja 34 NBG51
1. Nadert, gij volken, om te horen; en gij natiën, merkt op! De aarde hore en haar volheid, de wereld en al wat daaruit ontspruit.
2. Want de Here koestert toorn tegen alle volken en grimmigheid tegen al hun heer; Hij heeft hen met de ban geslagen, hen ter slachting overgegeven.
3. Hun verslagenen liggen neergeworpen en de stank van hun lijken stijgt op, ja de bergen versmelten van hun bloed.
4. Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt.
5. Want mijn zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen.
6. De Here heeft een zwaard vol bloed, het druipt van vet, van het bloed der lammeren en bokken, van het niervet der rammen; want de Here richt een offer aan te Bosra en een geweldige slachting in het land van Edom.
7. Woudossen vallen met hen, stieren met buffels, en hun land wordt dronken van bloed en het stof wordt met vet gedrenkt;
8. want de Here houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding.
9. Zijn beken verkeren in pek, zijn stof in zwavel en zijn land wordt tot brandend pek,
10. dat dag noch nacht uitgaat; voor altijd stijgt zijn rook op, van geslacht tot geslacht ligt het woest, tot in alle eeuwigheden trekt niemand daardoor.
11. Pelikaan en roerdomp nemen het in bezit, uil en raaf huizen daar; Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid.
12. Van zijn edelen is er geen, die het koninkrijk uitroept, en geen zijner vorsten is er meer.
13. In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels.
14. Hyena’s treffen daar wilde honden aan, veldgeesten ontmoeten elkander; ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden.
15. Daar nestelt de pijlslang, legt er haar eieren, broedt ze uit en koestert ze in de schaduw; ja, daar verzamelen zich gieren, de een bij de ander.
16. Zoekt na in het boek des Heren en leest; niet één van deze wezens zal ontbreken, zij zullen elkander niet missen, want zijn mond heeft het geboden en zijn adem bracht ze samen.
17. Hij toch wierp het lot voor hen, en zijn hand deelde hun het (land) toe met het meetsnoer; voor altijd zullen zij het bezitten, van geslacht tot geslacht daarin wonen.