Jesaja 41 EBV24
1. “Zwijg voor Mij, eilanden, en laten de volkeren nieuwe kracht putten, laten zij dichterbij komen en dan spreken, laten wij samen tot het gerecht naderen.
2. Wie heeft vanwaar de zon opgaat degene opgewekt naar wiens voet gerechtigheid toekomt? Wie heeft volken aan hem overgeleverd en hem over koningen doen heersen? Wie heeft ze als stof aan zijn zwaard prijsgeven, als stoppels die opstuiven door zijn boog?
3. Hij achtervolgde hen en trok in vrede verder, langs een pad waar hij nooit eerder een voet had gezet.
4. Wie heeft dit bewerkt en gedaan? Hij die de generaties vanaf het begin toeriep: ‘Ik, de HEERE, ben de Eerste en bij de laatsten ben IK HEM.’
5. De eilanden zagen het en werden bevreesd, de einden van de aarde beefden, zij naderden en kwamen.
6. De een hielp de ander en zei tegen zijn broeder: ‘Wees sterk!’”
7. De vakman bemoedigt de goudsmid, die het met de hamer glad maakt, die op het aambeeld slaat, door van het laswerk te zeggen: ‘Het is goed!’. Dan zet hij het met pinnen vast, zodat het niet gaat wankelen.”
8. “Maar jij, Israël, mijn dienaar, Jakob die Ik uitgekozen heb, het zaad van Abraham, mijn geliefde vriend,
9. jou heb Ik gegrepen van de einden van de aarde en je geroepen uit de meest afgelegen streken en tegen je gezegd: ‘Jij bent mijn dienaar, jou heb Ik uitgekozen, Ik heb je niet verworpen.’
10. Vrees niet, want Ik ben met je, zie niet angstig rond, want Ik ben je GOD. Ik sterk je, ook help Ik je, ook ondersteun Ik je met de rechterhand van mijn gerechtigheid.”
11. “Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die heftig tegen je tekeer gaan. De mannen die met je strijden zullen worden als niets, zij zullen omkomen.
12. Je zult hen zoeken, maar hen niet vinden. De mannen, die met je strijden, zullen worden als niets en niemand, ja, die mannen die oorlog met je voeren.
13. Want Ik ben de HEERE, je GOD, die je rechterhand vastgrijpt, die tegen je zegt: ‘Vrees niet, Ik zal je helpen!
14. Vrees niet, wormpje Jakob, mannen van Israël! Ik help je, je Losser is de Heilige van Israël!’, zo spreekt de HEERE.
15. Zie, Ik heb je tot een scherpe, nieuwe dorsslede gemaakt, met dubbelzijdige messen. Bergen zul je dorsen en verbrijzelen, heuvels zul je aan kaf gelijk maken.
16. Je zult ze wannen en de wind zal ze meenemen en de storm zal ze verstrooien, maar jij zult je verheugen in de HEERE, jij zult je beroemen in de Heilige van Israël.”
17. “De verdrukten en de armen zoeken water, maar het is er niet. Hun tong versmacht van dorst. Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de GOD van Israël, zal hen niet verlaten.
18. Ik zal rivieren op kale heuvels doen ontspringen en bronnen midden in de dalen. Ik zal de woestijn veranderen in een waterplas en het dorre land in waterbronnen.
19. In de woestijn zal Ik de ceder, de acacia, de mirt en de wilde olijfboom planten, in de wildernis zal Ik de cipres, de plataan en de dennenboom bij elkaar zetten,
20. opdat zij samen zullen zien, erkennen, beseffen en begrijpen dat de hand van de HEERE dit gedaan heeft en dat de Heilige van Israël het geschapen heeft.”
21. “Breng jullie geschil maar voor, zegt de HEERE, draag jullie krachtigste bewijzen maar aan, zegt de Koning van Jakob.
22. Laat hen maar aandragen en ons verkondigen wat er zal gebeuren. Maak ons de allereerste dingen bekend, hoe die waren, opdat wij het ter harte nemen en het einde ervan weten, of doe ons de toekomstige dingen horen.
23. Verkondig dingen die hierna komen, opdat wij weten dat jullie goden zijn. Doe toch iets goeds of iets kwaads, zodat wij elkaar onderzoekend zullen aankijken en het samen zullen inzien.
24. Zie, jullie zijn minder dan niets en wat jullie doen is van geen enkel nut, wie voor jullie kiest, is een gruwel.”
25. “Ik doe iemand opstaan uit het noorden en hij zal komen vanwaar de zon opgaat, mijn Naam zal hij aanroepen. Hij zal komen en zoals een pottenbakker de klei treedt, zo zal hij machthebbers als leem vertreden.”
26. “Wie heeft het vanaf het allereerste begin verkondigd, opdat wij het zouden weten, of op zijn minst van te voren, opdat wij kunnen zeggen: ‘Hij is betrouwbaar!’ Er is echter niemand die het verkondigt, niemand die iets laat horen, niemand hoort jullie iets zeggen.
27. Als Eerste zei Ik tegen Sion: ‘Zie, hier zijn ze!’, en tegen Jeruzalem: ‘Ik zal een bode met goed nieuws brengen.’
28. Ik keek, maar er was niemand! Niemand van hen kon raad geven, zodat Ik hen kon vragen en zij Mij antwoord zouden geven.
29. Zie, zij zijn allemaal nietig, hun werken zijn niets, hun gegoten beelden zijn lucht en ledig.”