Jesaja 44 EBV24
1. “Maar nu, luister mijn dienaar Jakob, Israël dat Ik verkoren heb!
2. Zo zegt de HEERE, je Maker, en je Formeerder van de moederschoot af, die je helpt: ‘Vrees niet, Jakob, mijn dienaar, Jeschurun, die Ik uitgekozen heb!
3. Want Ik zal water gieten op het dorstige en stromen op het droge. Ik zal mijn Geest over je nakomelingschap uitgieten en mijn zegen over je nakomelingen.
4. Zij zullen opkomen tussen het gras, als wilgen aan de waterbeken.
5. De een zal zeggen: ‘Ik ben van de HEERE!’, en een ander zal zich noemen naar Jakob, en weer een ander zal met zijn hand schrijven: ‘Ik ben van de HEERE!’ en zichzelf de erenaam ‘Israël’ geven.’”
6. “Zo zegt de HEERE, de Koning van Israël, en zijn Losser, de HEERE van de legermachten: ‘Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste en buiten Mij is er geen GOD.
7. Wie kan verkondigen zoals Ik? Laat hij het zeggen en het aan Mij voorleggen vanaf dat Ik het volk van de voortijd ter wereld heb gebracht! Laten zij hun de toekomstige dingen en wat komen zal, bekendmaken.
8. Wees niet bang en wees niet bevreesd. Heb Ik het jullie niet vanaf toen al doen horen en verkondigd? Jullie zijn mijn getuigen: Is er een God buiten Mij? Een andere rots is er niet, Ik ken er geen.’”
9. “De makers van afgodsbeelden zijn allemaal leeglopers en aan hun lievelingen heeft men niets. Zij zijn zelf getuigen van hen, dat zij niets zien en niets weten. Daarom zullen zij beschaamd staan.
10. Wie maakt er nu een afgod en giet een afgodsbeeld waaraan hij niets heeft?
11. Zie, allen die zich met hen verbinden, zullen beschaamd worden, want de bewerkers van hout en steen zijn slechts mensen. Laten zij allemaal bijeenkomen, laten zij opstaan en bang worden, zij zullen tezamen beschaamd worden.
12. De ijzersmid heeft een smidsbeitel en hij werkt bij de gloeiende kolen en smeedt het beeld met hamers. Hij bewerkt het met zijn sterke arm. Hij lijdt er zelfs honger bij, totdat hij geen kracht meer heeft. Hij drinkt geen water, totdat hij uitgeput raakt.
13. De timmerman trekt het meetlint, hij tekent hem met een krijtstift, hij maakt hem glad met de schaaf en tekent hem met de passer. Hij maakt hem naar het evenbeeld van een man, als een pracht van een mens, om die in een huis neer te zetten.
14. Men hakt voor zichzelf cederbomen om. Men neemt een steeneik of een eik. Men gaat voor zichzelf op zoek onder de bomen van het woud. Men plant een pijnboom en de regen maakt die groot.
15. De boom dient voor de mens als brandhout. Men neemt daarvan en warmt zich erbij. Ook steekt men het aan en bakt er brood mee. Ook maakt men van de boom een god en knielt daarvoor, men maakt er een afgodsbeeld van en buigt er in aanbidding voor neer.
16. De helft ervan verbrandt men met vuur, bij die helft eet men vlees, men braadt een braadstuk en wordt verzadigd. Ook warmt men zich en zegt: ‘Ha, ik word warm, ik voel de vuurgloed!’
17. Van de rest van het hout maakt men een god, zijn afgodsbeeld. Men buigt eerbiedig voor hem neer, men knielt voor hem neer en aanbidt hem en zegt: ‘Red mij, want jij bent mijn god!’”
18. “Zij weten niets en begrijpen niets, want hun ogen zijn dichtgesmeerd, zodat zij niet kunnen zien, en hun harten, zodat zij niet kunnen begrijpen.
19. Niemand neemt het ter harte en er is geen kennis en geen inzicht om te zeggen: ‘De helft daarvan heb ik in het vuur verbrand. Op de gloeiende kolen daarvan heb ik brood gebakken, vlees heb ik gebraden en ik heb het gegeten. Zou ik van wat er nog aan hout over is een gruwelijke afgod maken, zou ik neerknielen voor wat afkomstig is van een boom?’
20. Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem misleid. Hij zal zijn ziel niet kunnen redden en zeggen: ‘Is dat dan geen leugen daar in mijn rechterhand?’”
21. “Denk aan deze dingen, Jakob, jij Israël! Want jij bent mijn dienaar, Ik heb je geformeerd, jij bent mijn dienaar, Israël, je zult door Mij niet vergeten worden.
22. Ik vaag je overtredingen weg als een nevel en je zonden als een wolk. Keer naar Mij terug, want Ik heb je verlost.”
23. “Zing met vreugde, hemelen, want de HEERE heeft het gedaan. Juich, diepten van de aarde, breek uit in gejubel, bergen, juich, o bossen, en alle bomen daarin! Want de HEERE heeft Jakob verlost en zich verheerlijkt in Israël.”
24. “Zo zegt de HEERE, je Losser, je Formeerder van de moederschoot af: ‘Ik ben de HEERE, die alles gemaakt heeft, die de hemel uitspande, Ik alleen, en Ik ben het die de aarde uitspreidde. Wie was er toen bij Mij?
25. Ik ben het die de tekenen van de leugenaars vernietig en waarzeggers dwaas maak, die de wijzen doet terugdeinzen en hun kennis tot dwaasheid maak,
26. die het woord van zijn dienaar bevestigt en de raad van zijn boden uitvoert, die tegen Jeruzalem zegt: ‘Jij zult bewoond worden!’ en tegen elk van de steden van Juda: ‘Jij zult herbouwd worden! en ‘Ik zal haar puinhopen weer oprichten!’,
27. die tegen de diepte zegt: ‘Word droog, je rivieren zal Ik doen opdrogen!’,
28. die tegen Kores zegt: ‘Hij is mijn herder en hij zal alles waaraan Ik een welgevallen heb, uitvoeren door tegen Jeruzalem te zeggen: ‘Word herbouwd!’, en tegen de Tempel: ‘Word gegrondvest!’”