Jesaja 49 EBV24
1. “Luister naar Mij, eilanden, luister aandachtig, volkeren van ver weg! De HEERE heeft Mij geroepen van de moederschoot af, van de baarmoeder af heeft Hij mijn Naam genoemd.
2. Hij heeft mijn mond als een scherp zwaard gemaakt, in de schaduw van zijn hand heeft Hij Mij doen schuilen. Hij heeft Mij tot een vlijmscherpe pijl gemaakt, in zijn pijlkoker heeft Hij Mij opgeborgen.
3. Hij heeft tegen Mij gezegd: ‘Jij bent mijn Dienaar Israël, in Jou zal Ik Mij verheerlijken!’”
4. “Maar Ik zei: ‘Vergeefs heb Ik gezwoegd, vergeefs en voor niets heb ik mijn kracht verbruikt. Waarlijk, mijn recht is bij de HEERE en mijn loon is bij mijn GOD.’”
5. “En nu zegt de HEERE, die Mij vanaf de moederschoot tot Dienaar gevormd heeft om Jakob tot Hem terug te brengen en om Israël tot Hem te verzamelen - ja Ik ben verheerlijkt in de ogen van de HEERE en mijn GOD is mijn Sterkte! -
6. ja, Hij zegt: ‘Het is te gering dat Jij Mij tot Dienaar zou zijn om de stammen van Jakob weer op te doen staan en om degenen die van Israël bewaard gebleven zijn terug te brengen. Ik heb Je gesteld tot het Licht van de volken om mijn redding te zijn tot aan het einde van de aarde!’
7. Zo zegt de HEERE, de Losser van Israël, zijn Heilige, tegen de verachte ziel, tegen Hem die door het volk verafschuwd wordt, tegen de Dienaar van heersers: ‘Koningen zullen Je zien en opstaan, vorsten zullen voor Je neerknielen omwille van de HEERE, die getrouw is, de Heilige van Israël, die Jou uitverkoren heeft!’”
8. “Zo zegt de HEERE: ‘In de tijd van welbehagen heb Ik Je verhoord en op de dag van de redding heb Ik Je geholpen. Ik zal Je beschermen en Je tot een Verbond van het volk stellen om het land weer te herstellen, om de verwoeste erfdelen weer als bezit te ontvangen,
9. om tegen de gevangenen te zeggen: Ga naar buiten!, tegen hen die in duisternis leven: Kom tevoorschijn! Zij zullen langs de wegen weiden en op alle kale heuvels zal hun weide zijn.
10. Zij zullen geen honger of dorst lijden en de hitte en de zon zullen hen niet steken, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen naar waterbronnen voeren.
11. Ik zal van al mijn bergen wegen maken en mijn gebaande wegen zullen verhoogd worden.
12. Zie, zij zullen van verre komen. Zie, dezen uit het noorden en vanaf de zee, en die uit het land Syene.’”
13. “Juich, hemelen, verheug je, aarde! Laten de bergen uitbreken in gejubel, want de HEERE heeft zijn volk getroost, Hij zal zich over zijn ellendigen ontfermen!”
14. “Maar Sion zegt: ‘De HEERE heeft mij verlaten, mijn Heer heeft mij vergeten.’
15. Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, zodat zij zich niet ontfermt over de zoon van haar schoot? Al vergat zij die, Ik zal je niet vergeten.
16. Zie, Ik heb je in mijn beide handpalmen gegraveerd, je muren zijn steeds vóór Mij.
17. Je zonen zullen zich haasten, maar je vernietigers en je verwoesters zullen uit je wegtrekken.
18. Hef je ogen op, kijk om je heen! Zie, zij allen komen tezamen naar je toe. Zo waar Ik leef, spreekt de HEERE, jij zult je met hen allen als met een sieraad tooien en jij zult ze ombinden zoals een bruid dat doet.’
19. Want zo zeker als het land vol was met je puinhopen en je verwoeste plaatsen en je ruïnes, zo zeker zul je nu te krap zijn voor wie er zullen wonen en zij die je verslonden, zullen ver weg zijn!
20. Ook de zonen waarvan je beroofd was, zullen in je oren zeggen: ‘De plaats is te krap voor mij. Maak plaats voor mij, opdat ik er wonen kan!’
21. Je zult in je hart zeggen: ‘Wie heeft die allemaal voor mij gebaard? Ik was immers van kinderen beroofd en onvruchtbaar, ik was verbannen en verstoten! Wie heeft hen grootgebracht? Zie, ik was alleen overgebleven, waar komen zij vandaan?’”
22. “Zo zegt mijn Heer, de HEERE: ‘Zie, Ik zal mijn hand opheffen naar de volken en naar de volken zal Ik mijn banier omhoogsteken. Dan zullen zij je zonen aan hun borst met zich mee brengen en je dochters zullen op de schouder gedragen worden.
23. Koningen zullen je verzorgers zijn en hun vorstinnen zullen je borstvoeding geven. Zij zullen met het gezicht ter aarde voor je neerknielen en het stof van je voeten oplikken. Dan zul jij weten, dat Ik de HEERE ben en dat wie op Mij hopen niet beschaamd zullen worden.’”
24. “Zou aan een machtige de vangst ontnomen kunnen worden? Of zou de gevangene van een rechtvaardige kunnen ontsnappen?
25. Zo zegt de HEERE: ‘De gevangenen van de machtige zullen hem ontnomen worden en de buit van de geweldenaar zal hem ontglippen. Want wie jou wil berechten, zal Ik berechten en je zonen zal Ik uitredden.
26. Ik zal je verdrukkers hun eigen vlees te eten geven en zij zullen dronken worden van hun eigen bloed als van jonge wijn en alle mensen zullen weten dat Ik, de HEERE, je Redder en je Losser ben, de Machtige van Jakob.’”