Logo
🔍

Jesaja 51 VB

« De Machtige God beschermt

1. "Luister naar Mij, jullie die streven naar gerechtigheid, jullie die de Heer zoeken: kijk naar de rots waaruit jullie zijn gehouwen, kijk naar de groeve waaruit jullie gedolven zijn.

2. Kijk naar Abraham, jullie vader, en naar Sara, die jullie ter wereld heeft gebracht. Ik riep hem toen hij nog alleen was. Ik zegende hem en heb hem talrijk gemaakt.

3. De Heer zal Sion troosten, Hij zal al haar puinhopen troosten en haar woestenij maken als Eden, haar wildernis maken als de tuin van de Heer. Het zal er vol vreugde en blijdschap zijn, vol liederen van dankbaarheid.

4. Luister naar Mij, mijn volk, mijn mensen, zet je oren voor Mij open. Want Ik zal een wet uitvaardigen, Ik zal mijn recht vestigen tot een licht voor de volken.

5. Mijn gerechtigheid is nabij, mijn redding is onderweg. Mijn machtige arm zal rechtspreken over de volken. De kustlanden zullen naar Mij uitzien, ze vestigen hun hoop op mijn arm.

6. Kijk omhoog naar de hemel boven, kijk naar de aarde beneden. De hemel zal verdwijnen als rook, de aarde zal als een kledingstuk verslijten en de bewoners van de aarde zullen sterven als muggen, maar mijn heil duurt eeuwig en aan mijn gerechtigheid zal geen einde komen.

7. Luister naar Mij, jullie die de gerechtigheid kennen, volk dat mijn Wet in zijn hart draagt. Wees niet bang voor de spot van mensen, wees niet ontzet over hun hoon.

8. Want zij zullen verdwijnen als een kledingstuk dat wordt opgegeten door de motten, ze zullen vergaan als aangevreten wol, maar mijn gerechtigheid blijft eeuwig bestaan, mijn heil houdt van generatie op generatie stand.

9. Ontwaak, ontwaak, arm van de Heer, bekleed u met kracht! Ontwaak, zoals vroeger, ten tijde van vorige generaties. Bent U het niet die Rahab heeft neergehouwen, het zeemonster heeft doorboord?

10. Bent U het niet die de zee, de waterdiepten, heeft drooggelegd tot een begaanbare weg voor hen die werden bevrijd?

11. Zo zullen ook zij die door de Heer zijn vrijgekocht terugkeren en jubelend naar Sion komen, hun hoofd gekroond met eeuwige blijdschap. Ze zullen vol vreugde en blijdschap zijn, verdriet en moeite zullen wegvluchten.

12. Ik, ja, Ik ben het die jou troost! Wie ben jij, dat je bevreesd bent voor een sterfelijk mens, een mens die vergaat als gras?

13. Waarom vergeet je de Heer, die jou gemaakt heeft, die de hemel heeft uitgespannen en de aarde gegrondvest heeft? Waarom ben je voortdurend, de hele dag, bang voor het geweld van de belager wanneer hij zich voorbereidt op je vernietiging? Maar waar blijft het geweld van je belager?

14. Spoedig zal de gevangene van zijn ketenen worden bevrijd, hij zal niet sterven, hij komt niet in het graf. Het zal hem aan niets ontbreken.

15. Want Ik ben je Heer God, die de zee splijt zodat de golven bruisen. Heer van de hemellegers is zijn naam.

16. Ik leg mijn woorden in je mond, Ik verberg je in de schaduw van mijn hand, Ik, die de hemel plaats en de aarde grondvest, Ik, die tegen Sion zeg: Je bent mijn volk.

17. Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem! De hand van de Heer gaf jou te drinken uit de beker van zijn toorn, en je hebt die beker met zijn bedwelmende drank tot op de bodem leeggedronken, tot de laatste druppel.

18. Van alle zonen die Jeruzalem voortbracht, was er niemand die haar leiding gaf. Geen van de zonen die zij grootbracht, nam haar bij de hand.

19. Deze beide dingen zijn jou overkomen: – wie heeft er medelijden met je? – verwoesting en vernietiging, honger en het zwaard – door wie kan Ik je troosten?

20. Bezweken liggen je zonen op alle hoeken van de straten, als een wilde buffel in een net. Ze zijn geveld door de toorn van de Heer, door het dreigen van je God.

21. Luister daarom nu hiernaar, jij stakker die dronken bent, maar niet van de wijn.

22. Dit zegt je Heer, jouw Heer God, die in het rechtsgeding opkomt voor zijn volk: Zie, Ik neem die bedwelmende beker uit je hand, de beker met de wijn van mijn toorn, je hoeft hem niet meer te drinken.

23. Nu zal Ik hem je belagers in de hand drukken, hem geven aan hen die tegen je zeiden: 'Ga liggen, zodat we over je heen kunnen lopen.' En je liet je rug als vloer gebruiken, als straat voor wie daarover wilden gaan."

»