Logo
🔍

Jeremia 11 VB

« Israël heeft het verbond met zijn God verbroken

1. Het woord van de Heer dat tot Jeremia kwam:

2. "Luister naar de bepalingen van dit verbond, en zeg tegen de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem:

3. Dit zegt de Heer, de God van Israël: Vervloekt is wie zich niet houdt aan de bepalingen van dit verbond,#11:3 zie Deut 28:15-68

4. dat Ik met jullie voorouders heb gesloten toen Ik hen uit de ijzeroven van Egypte wegleidde. Ik heb gezegd: 'Luister naar Mij en doe alles wat Ik jullie beveel. Dan zullen jullie mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn.

5. Dan zal Ik Mij aan de eed houden die Ik aan jullie voorouders heb gezworen, namelijk dat Ik hun een land zou geven dat overvloeit van melk en honing.' En dat heb Ik ook gedaan." Daarop antwoordde ik: "Dat is zo, Heer."

6. En de Heer zei tegen mij: "Maak al deze woorden bekend in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem: Luister naar de bepalingen van dit verbond en houd je daaraan.

7. Want vanaf de tijd dat Ik jullie voorouders uit Egypte wegleidde tot nu toe heb Ik hen aldoor ernstig gewaarschuwd: 'Luister naar Mij.'

Gods verontwaardiging over alle godenbeelden

8. Maar ze hebben niet geluisterd, ze hebben hun oren dichtgehouden. Ze gingen allemaal hun eigen weg en deden wat er in hun verdorven hart opkwam. Daarom heb Ik hen getroffen met de bepalingen#11:8 zie Deut 27:11-26 | Deut 28 van het verbond dat ze hadden moeten houden maar dat zij niet hebben nageleefd."

9. Verder zei de Heer tegen mij: "Het blijkt dat er een samenzwering is onder de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem.

10. Ze zijn dezelfde wandaden gaan doen als hun voorouders, die weigerden naar mijn woorden te luisteren: ze zijn andere goden achternagelopen en hebben die gediend. Het huis van Israël en het huis van Juda hebben mijn verbond verbroken dat Ik met hun voorouders gesloten had.

11. Daarom zegt de Heer: Zie, Ik zal hen treffen met onheil waaraan ze niet zullen kunnen ontkomen. Wanneer ze dan tot Mij roepen, zal Ik niet naar hen luisteren.

12. Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem de goden waarvoor ze offers hebben verbrand om hulp gaan roepen, maar die zullen hen beslist niet kunnen redden wanneer ze in nood zijn.

13. Je hebt net zo veel goden als steden, Juda, en net zo veel altaren als er straten zijn in Jeruzalem, altaren voor de god van schande, altaren waar jullie voor de Baäl offers hebben verbrand!

14. En jij, Jeremia, bid niet voor dit volk, zend geen gebed of smeekbede voor hen op, want Ik zal niet luisteren wanneer ze in hun nood tot Mij roepen.

15. Wat heeft mijn geliefde in mijn huis te maken, nu ze zo veel schanddaden bedrijft? Er is geen geheiligd offervlees meer bij je en je geniet ervan om kwaad te doen!

16. De Heer noemde je een groene olijfboom, vol heerlijke vruchten. Maar nu heeft Hij een groot vuur rond je aangestoken en met veel geraas zullen je takken verbranden.

Samenzwering tegen Jeremia

17. De Heer van de hemellegers, die jou heeft geplant, heeft onheil over je besloten vanwege het kwaad dat het huis van Israël en het huis van Juda bedrijven: ze wekken mijn toorn op door offers voor de Baäl te verbranden."

18. "De Heer liet het mij weten – ik had er zelf geen erg in – en U toonde mij wat men van plan was.

19. Ik was [zo argeloos] als een lam of een os die wordt weggeleid voor de slacht, want ik wist niet dat ze dit plan tegen mij beraamden: 'Laten we die boom met zijn vruchten vellen, hem uit het land van de levenden wegdoen, zodat zijn naam geheel vergeten wordt!'

20. Maar, Heer van de hemellegers, rechtvaardige Rechter, U die hart en nieren onderzoekt, laat mij zien dat U het hun vergeldt, want ik heb mijn zaak aan U voorgelegd."

21. "Daarom zegt de Heer over de mannen van Anatot die jou naar het leven staan en die tegen je zeggen: 'Profeteer niet meer in de naam van de Heer, want anders doden we je eigenhandig!'

22. daarom, zegt de Heer van de hemellegers: Zie, Ik zal hen straffen. Hun jonge mannen zullen sterven door het zwaard, hun zonen en dochters zullen sterven van de honger.

23. Er zal niemand van hen overblijven, want Ik zal de mannen van Anatot met onheil treffen wanneer het jaar van vergelding gekomen is."

»