Logo
🔍

Jeremia 14 VB

«

1. Het woord van de Heer dat tot Jeremia kwam met betrekking tot de grote droogte:

2. "Juda treurt, de steden verdrogen, ze zitten in het zwart gekleed op de grond, gejammer klinkt op uit Jeruzalem.

3. De rijken sturen hun knechten op water uit. Zij komen bij de putten, maar vinden er geen water en keren met lege kruiken terug. Ze zijn beschaamd en bedekken hun gezicht van schaamte.

4. De grond is gescheurd door gebrek aan regen, de boeren zijn beschaamd en bedekken hun gezicht.

5. De herten in het veld hebben jongen geworpen, maar verlaten ze omdat er geen gras is.

6. De wilde ezels staan op de heuvels naar adem te happen als een jakhals, hun ogen staan dof doordat er geen gras meer is."

7. "Hoewel onze zonden tegen ons getuigen, Heer, grijp toch in, omwille van uw naam, hoe ontrouw we ook zijn en hoe we ook tegen U hebben gezondigd.

8. U, de Hoop van Israël, zijn Redder in tijd van nood, waarom doet U alsof U een vreemdeling bent in het land, een reiziger die maar één nacht blijft?

9. Waarom doet U alsof U verslagen bent, een krijgsheld die geen redding kan brengen? U bent toch in ons midden, Heer, wij behoren U toe! Laat ons niet in de steek!"

10. Dit zegt de Heer over dit volk: "Ze houden ervan rond te dolen, hun voeten krijgen er geen genoeg van. Daarom schept de Heer geen vreugde in hen. Nu zal Hij hun al hun kwaad vergelden, hen straffen voor hun zonden."

11. Verder zei de Heer tegen mij: "Pleit niet voor dit volk. Ze vasten wel,

12. maar Ik zal niet naar hun geroep luisteren. Ze brengen wel brandoffers en meeloffers, maar Ik schep geen vreugde in hen. Ik zal hen ombrengen door het zwaard, de honger en de pest."

13. Toen zei ik: "Och Heer Heer, maar die profeten zeggen aldoor tegen hen: 'Er komt geen oorlog, er zal geen honger zijn, nee, Ik zal jullie hier altijd vrede geven.' "

14. Maar de Heer antwoordde mij: "Die profeten profeteren leugens in mijn naam. Ik heb hen niet gezonden, Ik heb hun geen opdracht gegeven, Ik heb niet tot hen gesproken. De visioenen die ze tot jullie profeteren zijn bedrog, waarzeggerij, leugens, verzinsels van hun eigen hart.

15. Daarom zegt de Heer over de profeten die in mijn naam profeteren terwijl Ik hen niet gezonden heb, en die zeggen: 'Er komt geen oorlog of honger in dit land': die profeten zullen door het zwaard en de honger omkomen.

16. En het volk waarvoor ze profeteerden zal in de straten van Jeruzalem liggen, geveld door de honger en het zwaard. Niemand zal hen, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters begraven. Zo zal Ik hun kwaad op henzelf laten neerkomen.

17. Zeg hun daarom het volgende: Dag en nacht zullen mijn tranen stromen, zonder ophouden, want de jonkvrouw, de dochter van mijn volk, is dodelijk gewond, ze is ongeneeslijk ziek.

18. Wanneer ik de stad uitga, zie, daar liggen de mensen die door het zwaard zijn geveld. Wanneer ik de stad inga, zie, daar liggen de mensen die ziek zijn van de honger. Zelfs de profeten en de priesters lopen radeloos rond door het land."

19. "Hebt U Juda dan geheel verworpen, hebt U een afschuw van Sion? Waarom hebt U ons zo geslagen dat er geen herstel meer mogelijk is? Men hoopt op vrede, maar er komt niets goeds. Men hoopt op een tijd van herstel, maar zie, er is alleen verschrikking.

20. Heer, we erkennen onze goddeloosheid en de wandaden van onze voorouders. We hebben tegen U gezondigd!

21. Maar verwerp ons niet, omwille van uw naam! Denk aan de eer van uw troon! Houd uw verbond met ons toch in stand en verbreek het niet!

22. Kunnen de goden van de andere volken soms regen geven? Of kan de hemel regen geven uit zichzelf? U bent het toch die dat doet, Heer, onze God? Daarom vestigen we onze hoop op U, want U doet deze dingen."

»