Jeremia 2 EBV24
1. Het woord van de HEERE kwam tot mij en het luidde:
2. “Ga en roep ten aanhoren van Jeruzalem en zeg: ‘Zo zegt de HEERE: Ik denk aan je, aan de liefdevolle trouw van je jeugd, aan de liefde van je bruidstijd, toen je Mij volgde in de woestijn, in onbezaaid land.
3. Israël was heilig voor de HEERE, de eersteling van zijn opbrengst. Allen die ervan aten, werden schuldig bevonden, onheil kwam over hen, zo spreekt de HEERE.’”
4. “Luister naar het woord van de HEERE, huis van Jakob, en alle families van het huis van Israël.
5. Zo zegt de HEERE: ‘Wat voor onrecht hebben jullie vaderen bij Mij gevonden, dat zij ver van Mij zijn afgeweken en vergankelijke afgoden achterna zijn gaan lopen en ook zelf vergankelijk zijn geworden
6. en niet gezegd hebben: Waar is de HEERE die ons uit het land Egypte deed optrekken, die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw van de dood, in een land waar niemand doortrok en waar geen mens woonde?
7. Ik bracht jullie naar een vruchtbaar land om de vrucht en het goede ervan te eten. Maar toen jullie daar aankwamen, hebben jullie mijn land verontreinigd en mijn erfdeel tot een gruwel gemaakt.
8. De priesters zeiden niet: Waar is de HEERE? en zij die de Wet handhaafden, kenden Mij niet en de herders begingen overtredingen tegen Mij en de profeten profeteerden door Baäl en liepen achter nutteloze dingen aan.
9. Daarom zal Ik met jullie blijven twisten en ook met de zonen van jullie zonen zal Ik twisten, spreekt de HEERE.’”
10. “Steek maar over naar de eilanden van de Kittiërs en zie, en zend boden uit naar Kedar, en let goed op en zie of er ooit iets dergelijks is gebeurd!
11. Is een volk ooit van goden veranderd, ook al zijn het geen goden? Toch heeft mijn volk zijn eer ingeruild voor wat geen nut heeft.
12. Laten de hemelen ervan verstommen en schrikken en er ontsteld over zijn, spreekt de HEERE.
13. Want mijn volk heeft twee misdaden gepleegd: Mij, de Bron van levend water, hebben zij verlaten om voor zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water bevatten.
14. Is Israël dan een slaaf of is hij een in huis geboren slaaf? Waarom is hij dan tot prooi geworden?
15. De jonge leeuwen hebben tegen hem gebruld, zij lieten hun stem horen. Zij hebben zijn land tot een voorwerp van verschrikking gemaakt, zijn steden zijn verbrand, zodat er niemand meer woont.
16. Ook hebben de zonen van Nof en Tachpenes je schedel kaalgeschoren.
17. Doe jij dit niet jezelf aan, doordat je de HEERE, je GOD, verliet, terwijl Hij jou op de weg voortleidde?”
18. “Nu dan, wat brengt jou op de weg naar Egypte om daar de wateren van de zwarte Sihor te gaan drinken? En wat brengt je op de weg naar Assyrië om daar het water van de rivier de Eufraat te gaan drinken?
19. Je slechtheid zal je tuchtigen en je afdwalingen zullen je straffen. Besef en zie, dat het slecht en bitter voor je zijn zal dat jij de HEERE, je GOD, verlaten hebt en er geen vrees voor Mij bij je is, spreekt mijn Heer, de HEERE van de legermachten.”
20. “Van eeuwigheid af heb jij je juk verbroken en je banden verscheurd. Je zei: ‘Ik wil U niet dienen!’ Op elke hoge heuvel en onder elke groene boom legde jij je als een hoer neer.
21. Ik had je echter geplant: een edele wijnstok, een volkomen betrouwbaar zaad. Hoe ben jij voor Mij veranderd in de wilde ranken van de vreemde wijnstok?
22. Want al zou jij je wassen met salpeter en je inzepen met zeep, toch blijft je ongerechtigheid voor mijn aangezicht opgetekend, zo spreekt mijn Heer, de HEERE.”
23. “Hoe kun jij zeggen: ‘Ik heb mij niet verontreinigd, ik ben niet achter de Baäls aangegaan!’ Kijk eens naar je weg in het dal, besef wat je gedaan hebt, jij lichtvoetige jonge kamelin, die kriskras haar weg gaat!
24. Zij is een wilde ezelin, vertrouwd met de woestijn, die in haar hitsigheid de wind opsnuift. Wie kan haar keren in haar bronstige begerigheid? Allen die haar zoeken, hoeven geen moeite te doen, in haar maand zullen zij haar vinden.
25. Zorg dat je voet het niet zonder schoeisel moet stellen en dat je keel niet dorstig wordt! Maar jij zegt: ‘Uitgesloten, niets ervan, want ik houd van vreemden en zal hen achterna lopen!’”
26. “Zoals een dief beschaamd staat als hij betrapt wordt, zo staat het huis van Israël beschaamd, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesters en hun profeten.
27. Tegen een stuk hout zeggen zij: ‘Jij bent mijn vader!’ en tegen een steen: ‘Jij hebt mij gebaard!’, want zij hebben Mij de rug toegekeerd en niet het gezicht, maar op de tijd dat het kwaad hun treft, zeggen zij: ‘Sta op en red ons!’
28. Waar zijn dan je goden, die je voor jezelf gemaakt hebt? Laten zij opstaan, als zij je kunnen redden ten tijde dat het kwaad je treft, want je goden zijn net zo talrijk als je steden, Juda!”
29. “Waarom twisten jullie met Mij? Jullie hebben allemaal tegen Mij overtreden, spreekt de HEERE.
30. Tevergeefs heb Ik jullie zonen geslagen, zij hebben de tucht niet aangenomen. Jullie zwaard heeft jullie profeten verslonden als een verscheurende leeuw.
31. Jullie dan, deze generatie, let op het woord van de HEERE. Ben Ik voor Israël een woestijn geweest of een land van diepe duisternis? Waarom zegt mijn volk dan: ‘Wij hebben ons van U losgerukt, wij zullen niet meer bij U komen!’?
32. Vergeet een maagd haar sieraad of een bruid haar bruidsgordel? Toch heeft mijn volk Mij vergeten, talloze dagen.
33. Wat weet je goed de weg om liefde te zoeken? Daarom ook heb jij op je wegen de slechtste dingen geleerd.
34. Ook in de zomen van je kleed heeft men het bloed van arme, onschuldige zielen gevonden, die je niet op inbraak betrapt hebt, ja, door dit alles is het zover met je gekomen.
35. En toch zeg jij: ‘Ik ben beslist onschuldig, zijn toorn heeft zich toch van mij afgekeerd!’ Zie, Ik zal een rechtszaak met je aangaan, omdat jij zegt: ‘Ik heb niet gezondigd’.
36. Wat trek jij er toch vaak op uit en verander je steeds je weg? Ook door Egypte zul je beschaamd worden, zoals je door Assyrië beschaamd bent geworden.
37. Ook vandaar zul je wegtrekken met je handen op je hoofd, want de HEERE heeft allen verworpen waarop jij je vertrouwen hebt gesteld, zodat het ook met hen niet zal lukken.”