Logo
🔍

Jeremia 3 EBV24

« Oproep tot bekering

1. “Men zegt: ‘Zie, een man stuurt zijn vrouw weg en zij gaat bij hem weg en zij wordt de vrouw van een andere man, mag hij dan tot haar terugkeren? Zou dat land niet vreselijk bezoedeld worden?’ Jij hebt met vele vrienden gehoereerd en zou jij dan tot Mij terugkeren, spreekt de HEERE.

2. Sla je ogen op naar de offerhoogten, en zie, waar ben jij niet geschonden? Voor hen ben je langs de wegen gaan zitten, als een Arabier in de woestijn. Zo heb je het land bezoedeld met je hoererij en je kwaad.

3. Daarom werden de regenbuien ingehouden en is er geen late regen gevallen. Jij hebt het voorhoofd van een hoer, je weigerde je te schamen.

4. Ben jij niet sinds kort tot Mij gaan roepen ‘Mijn Vader! U bent de Vriend van mijn jeugd!

5. Zal Hij tot in eeuwigheid toornig blijven? Zal Hij zijn toorn voor altijd koesteren?’ Zie, zo spreek jij, terwijl jij slechte dingen doet en denkt dat het wel door de beugel kan.”

6. In de dagen van Josia zei de HEERE tegen mij: “Heb je gezien wat het afvallige Israël heeft gedaan? Zij beklom iedere hoge berg en ging liggen onder elke groene boom en zij gedroeg zich daar als een hoer!

7. Ik zei, nadat zij dit gedaan had: ‘Zij zal naar Mij terugkeren!’, maar zij keerde niet terug. Dat zag haar trouweloze zus Juda.

8. Ik zag, toen Ik, vanwege alles waarmee het afvallige Israël overspel bedreven had, haar weggestuurd en haar scheidbrief aan haar gegeven had, dat haar trouweloze zus Juda er niet van terugschrok, maar zelf ook hoererij ging bedrijven.

9. Door de lichtzinnigheid van haar hoererij, werd het land bezoedeld, want zij bedreef overspel met steen en met hout.

10. Ondanks dit alles heeft haar trouweloze zus Juda zich toch niet met heel haar hart tot Mij bekeerd, alleen maar door zich schijnheilig voor te doen, zo spreekt de HEERE.”

11. Daarop zei HEERE tegen mij: “Het afvallige Israël is in haar eigen ogen rechtvaardiger dan het trouweloze Juda.

12. Ga heen en roep deze woorden uit naar het noorden en zeg: ‘Keer terug, afvallig Israël!’, zo spreekt de HEERE. Ik zal mijn gezicht om jullie niet somber laten worden, want Ik ben vol liefdevolle trouw, spreekt de HEERE. Ik zal niet eeuwig toornig zijn.

13. Alleen, erken je ongerechtigheid, dat je tegen de HEERE, je GOD, overtreden hebt en alle kanten uit naar vreemden bent toegegaan, onder elke groene boom, maar niet naar mijn stem geluisterd hebben, zo spreekt de HEERE.”

14. “Keer terug, afvallige kinderen!, spreekt de HEERE, want Ik ben jullie man, Ik zal jullie weer aannemen, één uit een stad en twee uit een familie, en Ik zal jullie in Sion brengen.

15. Ik zal jullie herders geven naar mijn hart, die zullen jullie weiden met kennis en verstand.

16. Wanneer jullie in die dagen talrijk en vruchtbaar worden in het land, spreekt de HEERE, zal men niet meer zeggen ‘De Kist van het Verbond van de HEERE!’ Die zal niet meer in hun hart opkomen en zij zullen er niet meer aan denken en hem niet meer missen en hij zal niet opnieuw gemaakt worden.”

17. “In die tijd zullen zij Jeruzalem ‘De Troon van de HEERE!’ noemen en alle volken zullen naar haar toestromen omwille van de Naam van de HEERE, naar Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen naar de eigenzinnigheid van hun eigen slechte hart.

18. In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël toegaan. Samen zullen zij uit het land in het noorden komen naar het land dat Ik jullie vaderen als erfdeel gegeven heb.”

19. “Ik had eerder gezegd: ‘Hoe kan Ik jullie tot mijn zonen maken en jullie het geliefde land geven, het erfdeel, dat het sieraad onder de sieraden van de volken is?’ Ik zei: ‘Jullie zullen tot Mij roepen: Mijn Vader!, en jullie zullen niet meer achter Mij vandaan weglopen!’

20. Werkelijk, zoals een vrouw die haar vriend ontrouw wordt, zo zijn jullie Mij ontrouw geworden, huis van Israël, spreekt de HEERE.”

21. Op de kale hellingen is een geluid te horen van geween en smeekbeden van de zonen van Israël, omdat zij de verkeerde weg gekozen hebben en de HEERE, hun GOD, vergeten hebben.

22. “Keer terug, afvallige kinderen!, Ik zal jullie afvalligheid genezen.” “Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want U bent de HEERE, onze GOD!

23. Werkelijk, tevergeefs verwacht men het van de offerheuvels en van het rumoer op de bergen. Werkelijk, in de HEERE, onze GOD, schuilt de redding van Israël!

24. Schande heeft de arbeid van onze vaderen verteerd, vanaf onze jeugd: hun schapen en geiten, hun runderen, hun zonen en hun dochters.

25. Wij liggen neer in onze schande en onze schaamte overdekt ons, want wij hebben tegen de HEERE, onze GOD, gezondigd, wij en onze vaderen, vanaf onze jeugd tot op deze dag. Wij hebben niet geluisterd naar de stem van de HEERE, onze GOD.”

»