Jeremia 3 VB
1. "Als een man zijn vrouw wegzendt, en zij vertrekt en wordt de vrouw van een ander, zou hij haar dan nog terugnemen? Zou dat het land niet verschrikkelijk onrein maken?#3:1 zie Deut 24:4 Jij hebt met vele minnaars ontucht gepleegd, maar toch kom je bij Mij terug!#3:1 zie Jer 3:14 | Hos 3:1-5 zegt de Heer.
2. Kijk eens naar de heuvels om je heen. Waar ben je níet beslapen? Je wacht hen op langs de kant van de weg, als een Arabische rover in de woestijn. Zo heb je het land onrein gemaakt met je ontucht en je slechtheid.
3. Daarom is er geen druppel regen meer gevallen en bleef de late regen uit. Maar jij loopt met een onbeschaamd gezicht rond, een hoer die weigert zich te schamen.
4. En dan toch roep je: 'Mijn Vader, de Vriend van mijn jeugd!
5. Hij zal toch niet voor eeuwig boos blijven? Hij zal toch niet voorgoed woedend zijn?' Zo spreek je en intussen verval je van kwaad tot erger."
6. Ook zei de Heer tegen mij, tijdens de regering van koning Josia: "Heb je gezien wat weggelopen Israël heeft gedaan? Ze ging naar elke hoge berg en elke weelderige boom om daar ontucht te plegen.
7. Nadat ze dat gedaan had, zei Ik: 'Kom bij Mij terug!' Maar ze kwam niet terug. Dit zag haar zus, ontrouw Juda.
8. Maar toen Ik weggelopen Israël vanwege al haar overspel verliet en haar de verklaring van echtscheiding gaf, merkte Ik dat haar zus, ontrouw Juda, zich daardoor niet liet afschrikken, maar eveneens ontucht begon te plegen.
9. Met haar achteloze ontucht maakte ze het land onrein, want ze pleegde overspel met goden van steen en van hout.
10. Na dit alles keerde Israëls ontrouwe zus Juda wel bij Mij terug, maar ze was niet oprecht, ze deed slechts alsof, zegt de Heer."
11. Daarom zei de Heer tegen mij: "Weggelopen Israël is onschuldig vergeleken met ontrouw Juda.
12. Ga en roep deze woorden naar het noorden: Keer bij Mij terug, weggelopen Israël, zegt de Heer, dan zal Ik je niet met mijn toorn treffen, want Ik ben genadig, zegt de Heer. Ik zal niet voor eeuwig boos op je blijven.
Oproep de afgoden weg te doen13. Erken alleen je zonde, erken dat je gerebelleerd hebt tegen je Heer God, dat je verkeerde wegen bent ingeslagen en naar anderen bent gegaan, onder elke weelderige boom. Erken dat je Mij niet gehoorzaamd hebt, zegt de Heer."
14. "Kom terug, mijn weggelopen kinderen, zegt de Heer, want Ik ben met jullie getrouwd. Ik zal jullie aannemen, één uit een hele stad, twee uit een heel geslacht, en jullie naar Sion brengen.
15. En Ik zal jullie herders geven naar mijn hart, die jullie zullen weiden met wijsheid en inzicht.
16. En in die tijd, wanneer jullie weer een groot, talrijk volk zijn geworden in het land, zegt de Heer, zal niemand nog spreken over de ark van de Heer. Die komt in niemands gedachten meer op, niemand zal er nog aan denken, niemand zal er nog heen willen gaan en er zal geen nieuwe meer worden gemaakt.
17. In die tijd zal Jeruzalem 'Troon van de Heer' worden genoemd. Alle volken zullen zich daar, in Jeruzalem, verzamelen, omwille van de naam van de Heer. Ze zullen niet langer leven naar wat er maar in hun verdorven hart opkomt.
18. In die tijd zal het huis van Juda zich bij het huis van Israël voegen. Samen zullen ze uit het land in het noorden terugkomen naar het land dat Ik jullie voorouders in bezit gegeven heb.
19. Ik zei: Wat zou Ik je graag tot mijn kinderen rekenen en je dat prachtige land geven, het mooiste onder alle volken! En dat je Mij 'Mijn Vader' zou noemen en Mij nooit zou verlaten.
20. Maar zoals een ontrouwe vrouw haar geliefde verlaat, zo ben jij ontrouw aan Mij geworden, huis van Israël, zegt de Heer."
21. Op de heuvels klinkt een geluid: de Israëlieten huilen en smeken. Ze hebben de verkeerde weg gekozen en zijn hun Heer God vergeten.
22. Kom terug, mijn weggelopen kinderen, dan zal Ik jullie van je ontrouw genezen! 'Hier zijn we! We komen naar U toe, want U bent onze Heer God!
23. Inderdaad hebben we tevergeefs op hulp gehoopt van de heuvels en de bergen, inderdaad is er alleen bij onze Heer God redding voor Israël!
24. Sinds onze jeugd heeft de god van de schande het bezit van onze vaders verslonden, hun schapen, geiten en runderen, hun zonen en hun dochters.
25. Laten we ons neerwerpen in onze schaamte en laat onze schande ons bedekken, omdat wij en onze ouders tegen onze Heer God gezondigd hebben, vanaf onze jeugd tot op de dag van vandaag. We hebben onze Heer God niet gehoorzaamd.'