Jeremia 49 EBV24
1. Over de zonen van Ammon “Zo zegt de HEERE: ‘Heeft Israël geen zonen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is jullie koning erfgenaam van Gad en waarom woont zijn volk in de steden van Gad?
2. Daarom zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik over Rabba van de zonen van Ammon krijgsgeschreeuw zal doen klinken. Het zal in een woeste heuvel veranderen en haar dochtersteden zullen met vuur worden verbrand. Wat als erfdeel van hem afgenomen is, zal Israël weer als erfdeel in bezit nemen, zegt de HEERE.
3. Huil, Hesbon, want Ai is verwoest, schreeuw het uit, dochters van Rabba, gord rouwzakken om, rouw en loop heen en weer tussen de omheiningen, want jullie koning, Milkom, zal in ballingschap gaan, zijn priesters samen met zijn vorsten.’”
4. “Wat beroem jij je op je valleien, op de overvloed van je vallei, jij afvallige dochter, die op haar eigen schatten vertrouwt en zegt: ‘Wie zou bij mij durven komen?’
5. Zie, Ik zal je schrik aanjagen van alle kanten om je heen, zo spreekt mijn Heer, de HEERE van de legermachten. Jullie zullen verdreven worden, ieder recht voor zich uit, en niemand zal hen die gevlucht zijn bijeenbrengen.
6. Maar daarna zal Ik een keer brengen in de gevangenschap van de zonen van Ammon, spreekt de HEERE.”
7. Over Edom “Zo zegt de HEERE van de legermachten: ‘Is er dan geen wijsheid meer in Teman? Is de raad van de verstandigen teniet gedaan? Is hun wijsheid verloren gegaan?
8. Vlucht, keer om, zoek een onderkomen in de diepten, jullie inwoners van Dedan, want Ik zal de ondergang van Ezau over hem doen komen, de tijd dat Ik hem straffen zal.
9. Als er druivenplukkers bij je gekomen waren, zouden zij dan niet een nalezing overgelaten hebben? Als er dieven in de nacht gekomen waren, zouden zij dan niet verwoesten totdat zij er genoeg van hadden?
10. Ik echter heb Ezau afgestroopt, Ik heb zijn schuilplaatsen blootgelegd, zodat hij zich niet meer kan verstoppen. Zijn nakomelingen zijn vernietigd, ook zijn broeders en zijn buren, hij is er niet meer.
11. Laat je wezen achter, Ik zal hen in leven laten, en laten je weduwen op Mij vertrouwen.’
12. Want zo zegt de HEERE: ‘Zie, zij die er niet toe veroordeeld zijn om de beker te drinken, zullen hem juist wel drinken. En jij, zul jij voor onschuldig gehouden worden? Jij zult niet voor onschuldig gehouden worden, jij moet hem zeker drinken!
13. Want Ik heb bij Mijzelf gezworen, spreekt de HEERE, dat Bozra tot een schrikbeeld en tot voorwerp van smaad zal worden, tot een puinhoop en tot een vloek en al haar steden zullen voor eeuwig in puinhopen veranderen.’”
14. “Ik heb een bericht gehoord van de HEERE, er is een gezant onder de volken uitgezonden om te zeggen: ‘Kom bijeen, trek tegen haar op en sta op voor de strijd!’
15. Want zie, Ik heb je klein gemaakt onder de volken, veracht onder de mensen.
16. Je schrikbewind en de overmoed van je hart hebben je bedrogen, jij, die woont in de rotskloven, die je vastklemt aan de hoogte van de heuvels! Al zou jij je nest zo hoog bouwen als de arend, toch zal Ik je vandaar neerstoten, spreekt de HEERE.
17. Edom zal tot een schrikbeeld worden. Ieder die eraan voorbijgaat, zal verbijsterd staan en van afschuw fluiten over al haar plagen.
18. Net als bij het ondersteboven keren van Sodom en Gomorra en de nabijgelegen plaatsen, zegt de HEERE, zal daar niemand meer wonen en geen mensenkind zal daar meer als vreemdeling verblijven.
19. Zie, als een leeuw zal hij uit het trotse struikgewas van de Jordaan optrekken tegen het vaste verblijf, want plotseling zal Ik hem daarvandaan doen wegrennen en wie daartoe uitgekozen is, zal Ik daarover aanstellen. Want wie is aan Mij gelijk en wie zou Mij kunnen dagvaarden? Wie is de herder die voor mijn aangezicht zou kunnen standhouden?
20. Daarom luister naar het raadsbesluit van de HEERE, dat Hij over Edom besloten heeft, en naar zijn plannen die Hij uitgedacht heeft over de inwoners van Teman: ‘Voorwaar, de geringsten van de schapen zullen hen wegslepen, voorwaar, hun woning zal met stomheid geslagen worden!’
21. De aarde zal beven van het geluid van hun val, van het geschreeuw waarvan het geluid bij de Wierzee te horen zal zijn.
22. Zie, hij stijgt op en zweeft als een arend, hij slaat zijn vleugels uit boven Bozra. Op die dag zal het hart van de helden van Edom zijn als het hart van een vrouw die in barensnood is.”
23. Over Damascus “Hamath en Arpad staan beschaamd. Omdat zij slecht nieuws gehoord hebben, krimpen zij ineen. Bij de zee heerst er benauwdheid, men vindt er geen rust.
24. Damascus heeft de moed verloren, zij heeft zich omgekeerd om te vluchten. Siddering heeft haar aangegrepen. Benauwdheid en weeën als van een barende vrouw hebben haar aangegrepen.
25. ‘Ligt die roemrijke stad er niet verlaten bij, de stad van mijn vreugde!?’
26. Daarom zullen haar jongemannen op haar pleinen vallen en alle ervaren strijders zullen op die dag tot zwijgen gebracht worden, zo spreekt de HEERE van de legermachten.
27. Ik zal een vuur aansteken binnen de muur van Damascus en het zal de paleizen van Benhadad verteren.”
28. Over de Arabieren Over Kedar en over de koninkrijken van Hazor, die Nebukadrezar, de koning van Babel, verslagen heeft. “Zo zegt de HEERE: ‘Sta op, trek op tegen Kedar en verwoest de zonen van het oosten.
29. Zij zullen hen hun tenten en hun schapen afpakken, hun tentkleden en al hun spullen. Ook hun kamelen zullen zij voor zichzelf meenemen. Zij zullen tegen hen roepen: Schrik van rondom!
30. Vlucht, trek ver weg, zoek een onderkomen in de diepe schuilplaatsen, jullie inwoners van Hazor, zo spreekt de HEERE, want Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft een raadsbesluit over jullie genomen en een plan tegen jullie uitgedacht.
31. Sta op, trek op tegen het volk dat rustig en veilig woont, spreekt de HEERE, een volk dat geen deuren en geen grendel heeft, een volk dat alleen woont.
32. Hun kamelen zullen geroofd worden en de menigte van hun veekudde zal buitgemaakt worden en Ik zal hen verstrooien naar alle windstreken, allen die het haar bij de baard en het voorhoofd langs de rand wegscheren. Van alle kanten zal Ik de ondergang over hen doen komen, spreekt de HEERE.
33. Hazor zal een woonplaats voor jakhalzen worden, een woeste streek tot in eeuwigheid. Niemand zal er meer wonen en geen mensenkind zal er meer als vreemdeling verblijven.’”
34. Over Elam Het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia over Elam, in het begin van het koningschap van Zedekia, de koning van Juda. Het luidde:
35. “Zo zegt de HEERE van de legermachten: ‘Zie, Ik zal de boog van Elam verbreken, het hoogtepunt van hun heldhaftigheid.
36. Ik zal de vier winden uit de vier hoeken van de hemel over Elam brengen en Ik zal hen naar alle windrichtingen verstrooien. Er zal geen volk zijn waar de verdrevenen van Elam niet zullen komen.
37. Ik zal Elam verbijsterd doen staan tegenover hun vijanden en tegenover hen die hen naar het leven staan. Ik zal een kwaad over hen brengen, de gloed van mijn toorn, zo spreekt de HEERE. Ik zal het zwaard achter hen aan zenden, totdat Ik een einde aan hen gemaakt heb.
38. Ik zal mijn troon opstellen in Elam en Ik zal de koning en de vorsten daarvan vernietigen, spreekt de HEERE.
39. In het laatst van de dagen zal Ik een keer brengen in de gevangenschap van Elam, spreekt de HEERE.’”