Logo
🔍

Jeremia 5 BB

« Laatste waarschuwing voor Jeruzalem

1. De Heer zegt: "Ga rond door de wijken van Jeruzalem. Kijk eens goed om je heen. Kijk of je ook maar íemand op straat kan vinden die eerlijk is, iemand die rechtvaardig is. Dan zal Ik de stad vergeven.

2. Maar de mensen zeggen wel 'Ik zweer het bij de Heer,' maar toch doen ze niet wat ze hebben gezworen." Jeremia zegt:

3. "Heer, U zoekt toch naar waarheid en rechtvaardigheid? U heeft de mensen gestraft, maar het doet hun niets. Ze willen nog steeds niet veranderen. Ze blijven koppig en ongehoorzaam. Hun hart is nog harder dan steen. Ze weigeren U weer te gaan dienen.

4. Ik dacht: 'Dat komt doordat dit maar de gewone, arme mensen zijn, die de wet van God niet goed kennen. Zij weten niet hoe de Heer wil dat ze leven. Daarom doen ze zo dwaas.

5. Ik zal naar de leiders van het volk gaan en met hén spreken. Want zíj kennen Gods wet. Zíj weten wat Hij wil.' Maar zij wilden God niet dienen en waren bij Hem weggelopen.

6. Daarom worden ze gedood door een leeuw uit het bos, en aangevallen door een wolf uit de steppe, en ligt er een luipaard op de loer bij hun steden. Iedereen die de stad uitgaat, zal worden verscheurd. Want ze zijn steeds meer slechte dingen gaan doen. Ze zijn in zoveel dingen ongehoorzaam geworden."

7. De Heer zegt: "Hoe kan Ik mijn volk dat vergeven? Het wil Mij niet dienen. Ze zweren bij goden die geen goden zijn. Ik ben altijd zó goed voor hen geweest! Maar toch liepen ze van Mij weg. Ze gingen naar andere goden. En de mannen gaan massaal naar de hoeren.

8. En ze zijn aldoor uit op de vrouw van een ander. Het lijken wel wilde hengsten die willen paren en naar alle merries hinniken.

9. Zou Ik hen daarvoor niet straffen? zegt de Heer. Kan Ik zo'n volk dan zomaar zijn gang laten gaan?

10. Daarom zeg Ik tegen de vijand: Klim over de muren en verniel de wijnstruik. Maar hak hem niet helemaal om. Hak alleen de takken eraf, want die horen niet bij Mij.

11. Want Israël en Juda zijn Mij ontrouw geworden, zegt de Heer.

12. Israël en Juda willen niet meer bij Mij horen. Ze zeggen: 'Nee hoor, Hij is onze God niet. Maar er zal ons niets gebeuren. Er zal geen oorlog of honger komen.

13. De profeten zijn niet belangrijk. Je hoeft niet te luisteren naar wat ze zeggen. Want ze bedenken het allemaal zelf.' Zó gaat het met hen!

Israëls straf voor zijn ontrouw aan God

14. Jeremia, omdat ze dat zeggen, zullen mijn woorden in jouw mond een vuur zijn. En mijn volk is het hout dat door dat vuur zal verbranden. Dat zeg Ik, de Heer, de God van de hemelse legers."

15. De Heer zegt: "Israël, Ik laat uit de verte een volk naar je toe komen, zegt de Heer. Het is een sterk volk, een eeuwenoud volk waarvan jij de taal niet verstaat.

16. De pijlkoker van dat volk verslindt levens en al zijn boogschutters zijn helden.

17. Dat volk zal je oogst opeten en het brood dat voor je kinderen was. Het zal je schapen en koeien opeten. Het zal je wijn en je olijf-olie opmaken. Het zal je steden verwoesten, ook al dacht je dat je daar veilig was binnen de muren.

18. Maar ook in die tijd zal Ik niet voorgoed met jullie afrekenen.

19. Als jullie gaan vragen: 'Waarom heeft onze Heer God ons dit allemaal aangedaan?' zullen jullie als antwoord krijgen: 'Omdat jullie Mij hebben verlaten. Jullie zijn in je eigen land buitenlandse goden gaan dienen. Daarom zullen jullie in een ander land een buitenlands volk moeten gaan dienen.'

20. Zeg tegen de stammen van Israël en tegen het koninkrijk Juda:

21. Luister toch, dwaas en onverstandig volk! Jullie hebben wel ogen, maar jullie zien niet. En jullie hebben wel oren, maar jullie luisteren niet.

22. Hoe durven jullie te weigeren om ontzag voor Mij te hebben? zegt de Heer. Ik heb de grenzen van de zee bepaald. Het is een eeuwige grens waar de zee nooit overheen gaat. Al rollen en bruisen de golven, ze komen niet over de grens die Ik de zee heb gegeven.

23. Maar jullie zijn koppig en ongehoorzaam. Jullie houden je niet aan de grenzen die Ik jullie heb gegeven. Jullie zijn bij Mij weggelopen.

24. Jullie hebben niet bij jezelf gezegd: 'Laten we ontzag hebben voor onze Heer God. Want Hij geeft ons op de juiste tijd regen, in de herfst en in de lente. Hij geeft ons onze oogsten.'

25. Jullie zijn ongehoorzaam aan Mij. Daarom hebben jullie nu geen regen en geen oogsten.

26. Want veel van jullie trekken zich helemaal niets van Mij aan. Ze loeren op mensen zoals vogelvangers loeren op vogels. Ze zetten strikken en vangen mensen!

27. Zoals een kooi vol zit met vogels, zo zitten hun huizen vol met leugens en bedrog. Daarmee zijn ze rijk en machtig geworden.

28. Ze zijn vet en volgegeten. Ze zijn door en door slecht. Ze spreken oneerlijk recht. Ze komen niet op voor de arme mensen en de weeskinderen. Toch gaat het goed met hen. De arme mensen kunnen hun niets schelen.

29. Ik móet zo'n volk wel straffen, zegt de Heer. Ik kan zo'n volk toch niet zijn gang laten gaan?

30. Het is verschrikkelijk en afschuwelijk wat er allemaal in het land gebeurt.

31. Wat de profeten profeteren, zijn leugens. De priesters maken zich rijk ten koste van de mensen. En mijn volk vindt het allemaal best. Maar Ik ga er een eind aan maken. En wat zullen jullie dan doen?"

»