Logo
🔍

Job 19 NBG51

« Jobs tweede antwoord aan Bildad: Ondanks alles is zijn hoop op God

1. Maar Job antwoordde:

2. Hoelang nog zult gij mijn ziel grieven en mij met woorden verbrijzelen?

3. Reeds tienmaal hebt gij mij gesmaad; gij schaamt u niet mij te kwellen.

4. Heb ik dan werkelijk gedwaald, woont de dwaling bij mij?

5. Indien gij werkelijk een hoge toon tegen mij wilt aanslaan, levert mij dan het bewijs voor mijn schande.

6. Erkent toch, dat God mij onrecht gedaan heeft en zijn net over mij heeft heengeworpen.

7. Zie, ik schreeuw: Geweld! Maar ik krijg geen antwoord. Ik roep om hulp, maar er is geen recht.

8. Mijn weg heeft Hij toegemuurd, zodat ik niet verder kan, en op mijn paden spreidt Hij duisternis.

9. Mijn eer heeft Hij mij ontroofd, de kroon van mijn hoofd weggenomen.

10. Hij heeft mij aan alle kanten afgebroken, zodat ik verga, en mijn hoop als een boom uitgerukt.

11. Hij heeft zijn toorn tegen mij doen ontbranden en mij als zijn vijand beschouwd.

12. Als één man komen zijn benden aan, zij banen zich een weg tegen mij en legeren zich rondom mijn tent.

13. Mijn broeders heeft Hij van mij verwijderd, en mijn kennissen zijn mij geheel vreemd geworden.

14. Mijn nabestaanden zijn weggebleven en mijn bekenden hebben mij vergeten.

15. Mijn huisgenoten en mijn slavinnen beschouwen mij als een vreemde, ik ben in hun ogen een onbekende geworden.

16. Roep ik mijn slaaf, dan antwoordt hij niet; nadrukkelijk moet ik hem smeken.

17. Mijn adem staat mijn vrouw tegen en mijn reuk is walgelijk voor mijn stamgenoten.

18. Zelfs knapen verachten mij, sta ik op, dan spreken zij tegen mij in.

19. Allen die vertrouwelijk met mij omgingen, schuwen mij; en zij die ik liefhad, hebben zich tegen mij gekeerd.

20. Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees, en slechts mijn tandvlees bleef mij over.

21. Ontfermt u, ontfermt u mijner, gij mijn vrienden, want Gods hand heeft mij getroffen.

22. Waarom vervolgt gij mij, gelijk God, en wordt gij niet verzadigd van mijn vlees?

23. Och, of mijn woorden toch werden opgeschreven, och, of zij kwamen in een boek,

24. met een ijzeren stift in lood werden gegrift, voor eeuwig gehouwen in een rots!

25. Maar ik weet: mijn Losser leeft en ten laatste zal Hij op het stof optreden.

26. Nadat mijn huid aldus geschonden is, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen,

27. die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde; mijn nieren in mijn binnenste versmachten van verlangen.

28. Als gij dan zegt: Hoe zullen wij hem vervolgen en de grond der zaak bij hem ontdekken! –

29. vreest dan voor uzelf het zwaard, want (uw) grimmigheid is een halsmisdaad, opdat gij moogt erkennen, dat er een gericht is.

»