Logo
🔍

Job 20 VB

« Tweede antwoord van Zofar

1. Toen antwoordde Zofar uit Naäma:

2. Mijn gedachten dwingen mij te antwoorden, ik kan me niet langer inhouden.

3. Want ik hoor verwijten waarmee je mij zwaar beledigt, maar je krijgt een verstandig antwoord van mij.

4. Je weet toch hoe het van oudsher is gegaan, sinds de mens op de wereld werd geplaatst:

5. de triomf van de goddeloze duurt maar even, de vreugde van wie kwaad doet, is van korte duur.

6. Al zou zijn roem tot in de hemel reiken, en al zou hij de wolken raken met zijn hoofd,

7. toch zal hij, net als zijn uitwerpselen, voorgoed vergaan. Wie hem gezien hebben, zullen zeggen: "Waar is hij?"

8. Hij vervliegt als een droom, verdwijnt spoorloos; hij wordt verdreven als een droom in de nacht.

9. De ogen die hem zagen, zien hem nooit terug, zijn plaats zal hem nooit meer zien.

10. Zijn zonen moeten de gunst van de armen zoeken, eigenhandig moet hij zijn weelde weer afstaan.

11. Al zaten zijn botten vol levenskracht, ze zullen met hem in het stof afdalen.

12. Het kwaad smaakt hem goed, het is zoet in zijn mond. Hij verbergt het onder zijn tong,

13. bewaart het zuinig, slikt het niet in, maar zuigt er lang op.

14. Maar eenmaal in zijn buik verandert dat, in zijn binnenste wordt het addervergif.

15. De opgeslokte rijkdommen braakt hij weer uit, God perst ze uit zijn maag omhoog.

16. Wat hij opzuigt blijkt addervergif, de tong van de slang zal hem doden.

17. Hij geniet niet meer van de stromen, rivieren en beken van honing en boter.

18. Wat hij met zijn arbeid verwierf, spuugt hij weer uit, hij kan niet inslikken wat zij hem opbracht, zijn handel schenkt hem geen vreugde.

19. De armen heeft hij uitgebuit en aan hun lot overgelaten; hij roofde een huis – hij bouwde het niet zelf;

20. nooit kende zijn binnenste tevredenheid; daarom zal hij niets van zijn kostbaarheden behouden.

21. Omdat hij alles verslonden heeft wat er te verslinden is, zal zijn voorspoed niet standhouden.

22. Te midden van zijn overvloed komt hij in het nauw, hij wordt bedreigd door allerlei ellende.

23. Terwijl hij zijn buik aan het volproppen is, stort God zijn vlammende toorn over hem uit.

24. Mocht hij ontkomen aan het zwaard, dan wordt hij door een ijzeren boog doorschoten.

25. De pijl gaat dwars door hem heen, hij trekt hem eruit, glinsterend van de gal komt hij tevoorschijn. Hij wordt door doodsangst overvallen.

26. Duisternis loert van alle kanten op hem, een vuur – niet aangewakkerd door mensen – verteert hem. Iedereen in zijn woning zal het slecht vergaan.

27. De hemel zal zijn zonde aan het licht brengen, de aarde zal tegen hem getuigen.

28. Zijn bezittingen worden uit zijn huis weggehaald, ze worden weggesleept op de dag van Gods toorn.

29. Dat is wat de goddeloze krijgt toebedeeld door God, dat is de erfenis die God voor hem heeft bestemd.

»