Logo
🔍

Job 21 VB

« Jobs antwoord aan Zofar

1. Maar Job antwoordde:

2. Luister nu eens goed naar wat ik zeg. Daarmee zouden jullie mij troosten.

3. Heb geduld met mij terwijl ik spreek, daarna kunnen jullie mij weer bespotten.

4. Ik richt mijn klacht toch niet tot een mens? Maar ook als dat wel zo was – waarom zou ik niet diepbedroefd mogen zijn?

5. Kijk naar mij en wees verbijsterd! Sla liever je hand voor je mond!

6. Als ik erover nadenk, grijpt de angst mij aan, ik sidder over mijn hele lichaam.

7. Waarom blijven de goddelozen in leven, worden ze zelfs oud en bovendien zeer rijk?

8. Ze leven te midden van hun nakomelingen, ze zien hun kinderen aldoor om zich heen.

9. Ze wonen in vrede, zonder enige angst. Gods straf treft hen niet.

10. Hun stieren bespringen altijd met goed gevolg, hun koeien kalven en hebben geen misdracht.

11. Hun kinderen zijn zo talrijk als een kudde en huppelen zorgeloos rond.

12. Ze zingen op muziek van tamboerijn en citer, ze vermaken zich bij fluitmuziek.

13. Hun dagen gaan voorbij in voorspoed, in vrede dalen ze af in het dodenrijk.

14. Toch hebben ze tegen God gezegd: "Laat ons met rust! Wij willen uw wegen niet kennen.

15. Wie is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat het ons tot Hem te bidden?"

16. Maar ze hebben hun voorspoed niet zelf in handen, ik houd mij ver van de plannen van goddelozen.

17. Maar wordt ooit de lamp van goddelozen uitgeblazen? Treft hun het leed dat ze hebben verdiend? Deelt God ellende aan hen uit in zijn toorn?

18. Worden ze ooit weggeblazen als stro in de wind, als kaf dat wegwaait in de storm?

19. Bewaart God zijn straf soms voor de kinderen? Laat Hij liever hemzelf straffen, zodat hij het voelt!

20. Laten zijn eigen ogen zijn ondergang zien, laat hij zelf drinken van de toorn van de Almachtige!

21. Want wat maakt zijn gezin hem nog uit na zijn dood, wanneer het getal van zijn maanden is beëindigd?

22. Maar kan iemand God kennis leren, Hem die over de hemelbewoners rechtspreekt?

23. De een sterft, zijn kracht ongebroken, na een rustig en zorgeloos leven,

24. weldoorvoed en met sterke, mergrijke botten.

25. De ander echter sterft bitter bedroefd, zonder ooit geluk te hebben gekend.

26. Samen komen ze in het stof te liggen, beiden worden door de wormen bedekt.

27. Ik weet wat jullie denken, de verzinsels waarmee jullie mij onrecht doen.

28. Jullie zullen zeggen: "Waar is het huis van de hooggeplaatsten gebleven? Waar zijn de woningen van de goddelozen?"

29. Hebben jullie nooit bij reizigers navraag gedaan? Geloven jullie niet wat zij hebben gezien?

30. Namelijk dat een slecht mens zijn straf weet te ontlopen, dat hij op de dag van het oordeel ontkomt?

31. Wie zal hem in zijn gezicht beschuldigen? Wie zal hem vergelden wat hij heeft gedaan?

32. Uiteindelijk wordt hij keurig begraven, hij ligt onder zijn grafheuvel, in alle rust.

33. Zacht dekken de aardkluiten hem toe in het dal. Talloze mensen zullen hem nog volgen, en talloze mensen zijn hem al voorgegaan.

34. Hoe kunnen jullie mij troosten met lege woorden? Het zijn allemaal leugens, en niets anders.

»