Logo
🔍

Job 27 VB

« Job houdt vol dat hij onschuldig is

1. En Job ging verder:

2. Zo waar God leeft, die mij mijn recht heeft onthouden, de Almachtige, die mij bitter leed heeft aangedaan:

3. zolang er nog lucht is in mijn longen, en de adem van God nog in mijn neus,

4. zullen mijn lippen geen onwaarheden spreken, en zal mijn tong geen leugens uiten.

5. Ik ga jullie beslist geen gelijk geven, tot mijn laatste adem zal ik volhouden dat ik onschuldig ben.

6. Ik blijf volhouden dat ik rechtvaardig ben en zal blijven. Ik zal een zuiver geweten hebben over elke dag die ik leef.

7. Laat het mijn vijand vergaan als de goddeloze, wie zich tegen mij keert als de onrechtvaardige.

8. Want wat heeft de goddeloze van zijn hebzucht te verwachten, als God plotseling zijn leven wegneemt?

9. Zal God naar zijn hulpgeroep luisteren, wanneer hij door rampspoed getroffen wordt?

10. Zal hij opeens naar God verlangen? Zal hij voortaan God aanroepen?

11. Ik zal jullie vertellen over de hand van God, wat de Almachtige voorheeft zal ik niet voor jullie verbergen.

12. Jullie hebben het immers zelf gezien? Waartoe dienen dan al jullie loze woorden?

13. Dit is wat God toebedeelt aan de goddeloze, dit is wat een meedogenloos mens van de Almachtige ontvangen zal:

14. al krijgt hij nog zoveel kinderen, ze zijn voor het zwaard. Zijn nakomelingen zullen nooit genoeg te eten hebben.

15. Wie hem overleven gaan dood aan de pest, zonder dat hun weduwen over hun dood huilen.

16. Al heeft hij zilver opgehoopt als stof, en heeft hij kleding verzameld alsof het klei was –

17. hij hoopt het wel op, maar de rechtvaardige zal zijn kleren dragen, de onschuldigen zullen zijn zilver verdelen.

18. Het huis dat hij bouwt, blijkt zo broos als een mot, zo gammel als de hut van iemand die de wacht houdt.

19. Rijk gaat hij slapen, maar daarna nooit meer: wanneer hij zijn ogen opent, is alles verdwenen.

20. Verschrikkingen slaan als een vloedgolf over hem heen. Door een nachtelijke stormwind wordt hij weggesleurd.

21. De oostenwind voert hem mee – en daar gaat hij, door de storm wordt hij van zijn plaats weggerukt.

22. Zonder medelijden stort God dit over hem uit. Haastig slaat hij voor Gods hand op de vlucht.

23. De mensen joelen over zijn ellende, waar hij woonde fluiten ze hem uit.

»