Logo
🔍

Job 29 VB

« Jobs vroegere geluk

1. Verder zei Job:

2. Ach, was ik maar weer als in vroegere maanden, als in de dagen dat God over mij waakte,

3. toen Hij zijn licht nog over mij liet schijnen en ik in zijn licht door de duisternis ging.

4. Was ik maar als vroeger, in mijn jonge jaren, toen mijn woning Gods vertrouwelijke omgang genoot.

5. De Almachtige was toen nog met mij en ik had mijn kinderen nog om mij heen.

6. Mijn voeten waadden door de boter, de rots stortte stromen van olijfolie voor me uit.

7. Als ik me naar de stadspoort begaf om mijn plaats op het plein in te nemen,

8. gingen de jonge mannen voor mij opzij, hoogbejaarden stonden eerbiedig op.

9. De leiders onderbraken hun gesprekken en legden hun hand op de mond.

10. De stemmen van de vooraanstaanden zwegen, hun tong kleefde aan hun gehemelte vast.

11. Wie mij hoorde, prees mijn woorden, wie mij zag, sprak goedkeurend over mij.

12. Want ik redde de zwakken die om hulp riepen, de wezen en wie hulpeloos zijn.

13. Ik werd gezegend door hen die bijna bezweken, het hart van weduwen zong weer, dankzij mij.

14. Ik hulde me in gerechtigheid, dat was mijn kleed. Rechtvaardigheid was mijn mantel en mijn tulband.

15. Ik was ogen voor de blinde, voeten voor de kreupele,

16. een vader voor de armen; ik kwam op voor de rechten van de vreemdeling.

17. Wie onrecht deden brak ik de kaken open, ik rukte hun prooi tussen hun tanden uit.

18. Ik dacht: "Ik zal rustig in mijn nestje sterven, ik zal mijn dagen talrijk maken als zand."

19. Mijn wortels strekten zich uit naar het water, 's nachts werden mijn takken gedrenkt door de dauw.

20. Alle dagen was mijn eer onverminderd, alle dagen werd de boog in mijn hand vernieuwd.

21. Ze luisterden naar mij, vol verwachting, ze luisterden zwijgend naar mijn raad.

22. Na mijn woorden bleven ze zwijgen, mijn woorden druppelden op hen neer.

23. Ze wachtten op mij als op de regen, ze keken uit naar mijn woorden als naar de late regen.

24. Lachte ik hen toe – ze konden het nauwelijks geloven. Ze hoopten allemaal op mijn gunst.

25. Ik wees hun de weg, ik was hun hoofd. Ik was als een koning te midden van zijn troepen, ik was als iemand die de treurenden troost.

»