Job 40 VB
1. Toen antwoordde de Heer Job vanuit een storm. Hij zei:
2. Ga nu als een man op je benen staan, Ik zal je ondervragen, vertel Mij wat je weet.
3. Zeg jij dat mijn oordeel onrechtvaardig is? Verklaar je Mij schuldig om zelf onschuldig te zijn?
4. Is jouw arm zo machtig als die van God? Kun jij je stem laten dreunen zoals Hij?
5. Omhang jezelf dan met de tekenen van je waardigheid, bekleed je met glorie en majesteit.
6. Stort dan je toorn ten volle uit en maak dat alle hoogmoedigen voor je buigen.
7. Verneder ieder die trots is, verpletter de goddelozen ter plekke.
8. Begraaf hen in het stof, sluit hen op in het dodenrijk.
9. Dan zal Ik jou prijzen, omdat je eigen kracht jou redt.
10. Kijk eens naar de behemot, die Ik gemaakt heb, net als jou, en die gras eet als een rund.
11. Zie eens wat een kracht er zit in zijn lendenen, wat een spierkracht in zijn buik!
12. Wil hij paren, dan lijkt zijn geslachtsdeel wel een ceder! De spieren van zijn dijen staan in bundels gespannen.
13. Zijn botten zijn als koperen staven, zijn beenderen zijn als ijzeren stangen.
14. Een van Gods meesterwerken is hij. Alleen zijn Maker kan hem bedwingen.
15. Zijn voedsel groeit in de bergen, waar de wilde dieren spelen.
16. Hij rust in de schaduw van de bomen, verscholen tussen het riet van het moeras.
17. Lotusplanten beschutten hem met hun schaduw, de wilgen langs de rivier omringen hem.
18. Al stroomt de rivier nog zo snel, hij is er niet bang voor. Hij blijft rustig, al bruist de Jordaan tegen zijn bek.
19. Zou je hem van voren durven naderen om hem te vangen? Durf je een ring te halen door zijn snuit?
20. Trek jij een leviatan mee aan een haak? Bedwing jij hem door met een touw zijn tong neer te drukken?
21. Steek jij een ring door zijn neus, of sla jij een haak door zijn kaak?
22. Zou hij je smeken om hem met rust te laten? Zou hij vleiende woorden tot je spreken?
23. Zou hij een verbond met je sluiten om voortaan jouw slaaf te zijn?
24. Zou je met hem spelen zoals met een vogeltje? Doe je hem aan de lijn, als huisdier voor je dochtertjes?
25. Zouden je metgezellen hem als maaltijd bereiden? Bieden ze hem aan handelaren als koopwaar aan?
26. Zou je zijn huid volsteken met speren, zijn kop doorboren met een harpoen?
27. Leg je hand eens op zijn kop – denk aan de strijd die losbarst, je doet het nooit weer.
28. Wil je hem vangen, je zult er niet in slagen. Wie hem alleen al ziet, slaat achterover van schrik.