Logo
🔍

Job 7 VB

« Jobs antwoord aan Elifaz (vervolg)

1. Heeft de mens niet een slavenbestaan op aarde? Brengt hij zijn dagen niet als een dagloner door?

2. Als een slaaf die snakt naar de schaduw, als een dagloner die uitkijkt naar zijn loon,

3. zo zijn mij maanden van leegte toebedeeld, nachten vol ellende voor mij klaargelegd.

4. Als ik in bed lig, denk ik: "Wanneer kan ik opstaan?" Maar de nacht sleept zich voort en ik lig maar te woelen tot aan het ochtendgloren.

5. Mijn lichaam zit onder de wormen en korsten, mijn huid is een en al etter en kloven.

6. Mijn dagen gaan sneller dan de spoel van een wever, ze schieten voorbij, zonder enige hoop.

7. Bedenk dat mijn leven slechts één enkele zucht is, dat mijn ogen geen gelukkige dagen meer zullen zien.

8. Wie mij zoekt, zal mij plotseling niet meer vinden. Jullie ogen zoeken mij, maar ik zal er niet meer zijn.

9. Zoals een wolk wegdrijft en verdwijnt, zo komt niet meer terug wie in het graf is afgedaald.

10. Hij zal niet naar zijn huis weerkeren, zijn plaats ziet hem nooit meer terug.

11. Daarom kan ik niet blijven zwijgen, ik móet de ellende van mijn hart uitspreken, ik móet uiting geven aan mijn bittere zielsverdriet.

12. Ben ik soms de zee, of een zeemonster, dat U mij dag en nacht laat bewaken?

13. Wanneer ik denk dat mijn bed mij troost zal bieden, dat mijn slaapplaats mij wat verlichting zal geven,

14. jaagt U mij angst aan met mijn dromen, met nachtmerries verschrikt U mij,

15. zodat ik nog liever stik en de dood verkies boven dit lichaam.

16. Ik wil niet meer, ik zou toch al niet eeuwig leven! Laat mij met rust, want mijn dagen zijn een zucht.

17. Wat is de mens dat U hem zo belangrijk vindt, dat U hem zoveel aandacht schenkt,

18. hem elke morgen opzoekt, hem elk moment van de dag beproeft?

19. Wanneer wendt U Zich eindelijk af, krijg ik de kans om mijn speeksel in te slikken?

20. Als ik heb gezondigd, welk kwaad heeft dat Ú gedaan, Bewaker der mensen? Waarom hebt U mij tot uw doelwit gemaakt? Ik heb het zwaar genoeg met mijn eigen last!

21. En waarom vergeeft U mij mijn overtreding niet? Waarom doet U mijn zonde niet weg? Want binnenkort kom ik in het stof te liggen. Dan zult U mij zoeken, maar ik zal er niet meer zijn.

»