Logo
🔍

Johannes 11 VB

« Lazarus sterft

1. Er was een zieke die Lazarus heette, uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zus Marta woonden.

2. – Maria was degene die Jezus' voeten met parfum zalfde en met haar haren afdroogde. genoemd, zei tegen de andere leerlingen: "Laten we meegaan om samen met Hem te sterven."

Jezus wekt Lazarus op uit de dood

16.

17. Toen Jezus aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag.

18. Betanië lag dicht bij Jeruzalem, ongeveer vijftien stadiën daarvandaan.

19. Er was een groot aantal Joden naar Maria en Marta gekomen om hen te troosten over de dood van hun broer.

20. Toen Marta hoorde dat Jezus eraan kwam, liep ze Hem tegemoet, maar Maria bleef thuis.

21. Marta zei tegen Jezus: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!

22. Maar ook nu weet ik dat God U alles zal geven waar U Hem om vraagt."

23. Jezus zei tegen haar: "Je broer zal weer opstaan."

24. Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal opstaan, bij de opstanding op de laatste dag."

25. Jezus zei tegen haar: "IK BEN de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook als hij gestorven is.

26. En ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat?"

27. Ze zei tegen Hem: "Ja, Heer, ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God die in de wereld zou komen."

28. Hierna ging ze weer terug, nam onopvallend haar zus Maria apart en zei: "De Meester is er en Hij roept je."

29. Toen ze dat hoorde, stond ze haastig op en ging naar Hem toe.

30. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar was nog op de plek waar Hij Marta had ontmoet.

31. De Joden die bij Maria thuis zaten om haar te troosten, zagen Maria haastig opstaan en naar buiten gaan. Ze volgden haar, omdat ze dachten: "Ze gaat naar het graf, om daar te weeklagen."

32. Toen Maria Jezus bereikte, wierp ze zich aan zijn voeten neer en zei tegen Hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!"

33. Toen Jezus haar en de meegekomen Joden zag weeklagen, werd Hij in zijn geest boos en bedroefd.

34. Hij vroeg: "Waar hebben jullie hem neergelegd?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, komt U maar kijken."

35. Jezus huilde.

36. De Joden zeiden: "Kijk eens hoeveel Hij van hem hield!"

37. Maar sommigen zeiden: "De ogen van een blinde kon Hij openen. Kon Hij dan niet voorkomen dat deze man stierf?"

38. Jezus werd opnieuw boos in zijn geest en ging naar het graf. Het graf bestond uit een grot, afgesloten met een grote steen.

39. Jezus zei: "Haal de steen weg!" Marta, de zus van de overledene, zei tegen Hem: "Heer, het stinkt er al, want hij ligt er al vier dagen!"

40. Jezus zei tegen haar: "Heb Ik je niet gezegd dat je, als je gelooft, de grootheid van God zult zien?"

41. Daarop haalden ze de steen weg van de plek waar de dode lag. Jezus keek omhoog en zei: "Vader, Ik dank U dat U naar Mij hebt geluisterd.

42. Ik weet dat U Mij altijd verhoort, maar Ik zeg dit omwille van de menigte hier, opdat zij zullen geloven dat U Mij hebt gezonden."

43. Nadat Hij dit gezegd had, riep Hij luid: "Lazarus, kom naar buiten!"

De Joodse leiders besluiten Jezus te doden

44. En de overledene kwam naar buiten, zijn armen en benen nog omwikkeld met grafdoeken en een doek om zijn gezicht. Jezus zei tegen hen: "Maak hem los en laat hem naar huis gaan."

45. Veel van de Joden die naar Maria waren gekomen en gezien hadden wat Jezus had gedaan, geloofden in Hem.

46. Maar een aantal van hen ging naar de Farizeeërs om te vertellen wat Jezus gedaan had.

47. Daarop riepen de opperpriesters en de Farizeeërs de Raad bijeen en zeiden: "Wat moeten we doen? Want die Man doet heel veel wondertekenen.

48. Als we Hem zijn gang laten gaan, zal iedereen in Hem gaan geloven. Dan zullen de Romeinen komen en ons zowel onze positie als ons volk afnemen."

49. Een van hen, Kajafas, die dat jaar de hogepriester was, zei: "Jullie begrijpen helemaal niet wat er aan de hand is.

50. Bedenk toch dat het voor ons het beste is dat één mens sterft ten behoeve van het volk, zodat niet het hele volk verloren gaat."

51. Dit zei hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij dat Jezus zou sterven ten behoeve van het volk.

52. En niet alleen voor dat volk, maar ook om de kinderen van God die overal verspreid waren, bijeen te brengen.

53. Vanaf die dag maakten zij plannen om Jezus te doden.

54. Daarom begaf Jezus zich niet meer openlijk onder de Joden, maar vertrok Hij naar de streek bij de woestijn, naar de stad Efraïm, en bleef daar met zijn leerlingen.

55. Het was kort voor het Joodse Pesach en uit het hele land reisde men naar Jeruzalem, nog vóór het Pesach, om zich te reinigen.

56. Ze zochten Jezus en zeiden in de tempel tegen elkaar: "Wat denk jij? Zou Hij wel naar het feest komen?"

57. De opperpriesters en de Farizeeërs hadden bevel gegeven dat wie wist waar Jezus was, het hun moest laten weten, zodat ze Hem gevangen konden nemen.

»