Logo
🔍

Johannes 4 BB

« Jezus en de vrouw uit Samaria

1. De Heer Jezus hoorde dat de Farizeeërs hadden gehoord dat Hij méér leerlingen maakte en doopte dan Johannes.

2. (Hij doopte trouwens niet Zelf, maar Hij liet dat door zijn leerlingen doen.)

3. Daarom vertrok Hij uit Judea en ging weer naar Galilea.

4. Hij moest daarbij door de streek Samaria heen.

5. Hij kwam bij een stad in Samaria die Sichar heette. Die stad ligt dicht bij het stuk grond dat Jakob ooit aan zijn zoon Jozef had gegeven.

6. Daar was ook de bron van Jakob. Jezus was moe van de reis en ging bij de bron zitten. Het was toen ongeveer twaalf uur 's middags.

7. Een Samaritaanse vrouw kwam water halen bij de bron. Jezus zei tegen haar: "Wil je Mij wat te drinken geven?"

8. Want de leerlingen waren naar de stad gegaan om eten te kopen.

9. De vrouw zei tegen Hem: "Hoe kunt U als Jood te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse vrouw?" Want Joden willen niet met Samaritanen omgaan.

10. Jezus antwoordde: "Als je wist wat God jou wil geven, en als je wist Wie hier aan jou om drinken vraagt, dan zou jij aan Hém om drinken hebben gevraagd. Dan zou Hij je vers water hebben gegeven."

11. Ze zei tegen hem: "Heer, U heeft geen emmer en het is een diepe put. Hoe kunt U dan aan vers water komen?

12. Bent U soms belangrijker dan onze voorvader Jakob? Hij heeft deze put gegraven. Hij heeft er ook zelf uit gedronken, met zijn zonen en zijn vee."

13. Jezus antwoordde haar: "Mensen die van het water uit deze put drinken, zullen weer dorst krijgen.

14. Maar mensen die hebben gedronken van het water dat Ik hun geef, zullen voor eeuwig geen dorst meer krijgen. Want het water dat Ik hun geef, zal in hen een bron worden waar water uit opborrelt dat eeuwig leven geeft."

15. De vrouw zei: "Heer, geef mij van dat water, zodat ik nooit meer dorst krijg. Dan hoef ik nooit meer water te gaan halen bij de bron hier."

16. Hij zei tegen haar: "Ga naar huis, haal je man en kom met hem weer hier."

17. De vrouw antwoordde: "Ik heb geen man." Jezus zei tegen haar: "Het klopt dat je zegt dat je geen man hebt.

18. Want je hebt vijf mannen gehad, en met de man met wie je nu leeft, ben je niet getrouwd. Je hebt dus de waarheid gezegd."

19. Toen zei de vrouw: "Heer, ik zie dat U een profeet bent.

20. Dan heb ik een vraag. Onze voorouders hebben hier op de berg Gerizim God aanbeden. Maar de Joden zeggen dat je alleen in Jeruzalem mag aanbidden."

21. Jezus zei: "Geloof Mij, vrouw, er komt een dag dat de mensen niet meer hier op de berg of in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden.

22. Jullie, de Samaritanen, aanbidden God zonder Hem echt te kennen. Maar wij Joden weten Wie we aanbidden, want wij kennen God. Want de Redder van de mensen komt uit het Joodse volk.

23. Nu is de tijd begonnen dat echte aanbidders de Vader zullen aanbidden met hun geest en vol van waarheid. Want dat is het soort aanbidders waar de Vader naar verlangt.

24. God is een geest. Als je Hem wil aanbidden, moet je Hem aanbidden met je geest en vol van waarheid."

25. De vrouw zei tegen Hem: "Ik weet dat op een dag de Messias komt. (Hij wordt ook wel de Christus genoemd.) Als Hij er eenmaal is, zal Hij ons alles vertellen en uitleggen."

26. Jezus antwoordde: "IK BEN dat, Ik die nu met jou praat."

27. Op dat moment kwamen de leerlingen terug. Ze waren verbaasd dat Hij met een vrouw aan het praten was. Toch zeiden ze er geen van allen iets van.

28. De vrouw liet haar waterkruik staan, ging naar de stad en zei tegen iedereen:

29. "Kom mee. Ik wil jullie iemand laten zien die mij precies wist te vertellen wat ik allemaal heb gedaan. Hij móet wel de Messias zijn."

30. En iedereen kwam de stad uit, naar Hem toe.

31. Intussen zeiden zijn leerlingen tegen Hem: "Meester, eet iets."

32. Maar Hij zei: "Nee, Ik heb al iets te eten waar jullie niets van weten."

33. De leerlingen zeiden tegen elkaar: "Heeft iemand Hem dan al eten gebracht?"

34. Jezus zei: "Het doen van Gods wil is als eten voor Mij. Ik wil doen waarvoor Hij Mij heeft gestuurd.

35. Jullie zeggen toch dat het nog vier maanden duurt voor je kan oogsten? Maar kijk eens om je heen. Dan kunnen jullie zien dat het graan op de velden al rijp is en geoogst kan worden.

36. De maaier krijgt alvast zijn loon en hij haalt de oogst binnen voor het eeuwige leven. Zo kan de zaaier tegelijk met de maaier blij zijn over de oogst.

37. Want het spreekwoord klopt: 'De één zaait, de ander maait.'

38. Ik heb jullie gestuurd om een oogst binnen te halen waar jullie helemaal niets voor hebben gedaan. Anderen hebben vóór jullie gezaaid en bewerkt. Nu kunnen júllie oogsten waarvoor zíj hebben gewerkt."

39. Veel Samaritanen uit die stad gingen in Hem geloven. Dat kwam doordat de vrouw tegen hen had gezegd dat Hij alles wist wat ze had gedaan.

40. Ze vroegen Hem om bij hen te blijven. Daarom bleef Hij daar twee dagen.

41. Nog veel meer mensen gingen in Hem geloven. Nu door de dingen die ze zelf van Hem hoorden.

42. En ze zeiden tegen de vrouw: "We geloven Hem nu niet alleen maar om wat jij hebt gezegd. We hebben Hem nu ook zelf gehoord. En weten zeker dat Hij de Messias is, de Redder van de mensen."

43. Na die twee dagen vertrok Hij weer naar Galilea.

44. Jezus had eerder Zelf gezegd dat er niet naar een profeet wordt geluisterd in de streek waar hij vandaan komt.

Jezus geneest een doodziek kind in Kana

45. Maar toen Hij in Galilea kwam, luisterden de Galileërs wel naar Hem. Dat kwam omdat ze hadden gezien wat Hij in Jeruzalem op het Paasfeest had gedaan. Ze waren namelijk zelf ook naar het Paasfeest geweest.

46. Jezus ging in Galilea ook weer naar Kana. Daar had Hij water in wijn veranderd. In Kapernaüm in Galilea woonde een hofdienaar van de koning. Zijn zoontje was ziek.

47. Toen de man hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe. Hij smeekte Hem om met hem mee te komen om zijn zoontje te genezen, omdat het kind anders zou sterven.

48. Jezus zei tegen hem: "Jullie willen Mij alleen maar geloven als jullie wonderen zien!"

49. De man zei tegen Hem: "Heer, kom nu alstublieft gauw mee, voordat mijn kind sterft!"

50. Jezus zei tegen hem: "Ga naar huis. Je zoon leeft!" De man geloofde wat Jezus zei en ging naar huis.

51. Toen hij nog onderweg was, kwamen zijn dienaren hem tegemoet en vertelden hem dat het goed was met zijn kind.

52. Hij vroeg hoe laat zijn zoon was begonnen op te knappen. Ze antwoordden: "Gistermiddag om één uur verdween de koorts."

53. Dat was precies het moment dat Jezus gezegd had: 'Je zoon leeft.' En hij en iedereen die in zijn huis woonde, geloofden in Jezus.

54. Dit was het tweede wonder dat Jezus in Galilea deed toen Hij uit Judea was teruggekomen.

»