Logo
🔍

Johannes 9 VB

« Jezus geneest een blinde

1. Toen Jezus verder liep, zag Hij een man die al vanaf zijn geboorte blind was.

2. Zijn leerlingen vroegen Hem: "Rabbi, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren is?"

3. Jezus antwoordde: "Hij heeft niet gezondigd, en zijn ouders ook niet, maar de daden van God moeten in hem zichtbaar worden.

4. Ik moet doen wat Hij die Mij gezonden heeft Mij opdraagt, en wel zolang het dag is. Straks komt de nacht, en dan kan niemand iets doen.

5. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld."

6. Vervolgens spuugde Hij op de grond, maakte met dat speeksel wat modder, streek die modder op de ogen van de blinde en zei tegen hem:

7. "Ga je wassen in het badwater van Siloam" (Siloam wordt vertaald met: gezonden). De blinde ging daarheen, waste zich en kon zien toen hij terugkwam.

8. Zijn buren en de anderen die hem hadden gekend toen hij nog blind was, zeiden tegen elkaar: "Dat is toch de man die altijd zat te bedelen?"

9. Sommigen zeiden: "Ja, dat is hem inderdaad." Anderen zeiden: "Nee, hij lijkt op hem." Hij zei: "Ik ben het wel."

10. Ze vroegen hem: "Hoe zijn je ogen opengegaan?"

11. Hij antwoordde: "De man die Jezus heet maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei tegen mij: 'Ga je wassen in het badwater van Siloam.' Ik ben me daar gaan wassen en nu kan ik zien."

12. Ze vroegen hem: "Waar is Hij nu?" Hij zei: "Dat weet ik niet."

13. Ze brachten de man die blind was geweest bij de Farizeeërs.

14. Nu was het de sabbat toen Jezus de modder maakte en de ogen van de man opende.

15. Ook de Farizeeërs vroegen hem hoe het kwam dat hij nu kon zien. Hij antwoordde: "Hij legde wat modder op mijn ogen, ik waste die af en nu kan ik zien."

16. Sommigen van de Farizeeërs zeiden: "Die Man komt niet van God, want Hij houdt Zich niet aan de sabbat." Anderen zeiden: "Maar hoe kan een zondig mens zulke wondertekenen doen?" En ze waren hierover verdeeld.

17. Ze vroegen aan de man die blind was geweest: "Wie is Hij volgens jou, nu Hij je ogen heeft geopend?" Hij antwoordde: "Hij is een profeet!"

18. De Joden geloofden het niet dat hij blind was geweest en nu kon zien, tot ze zijn ouders hadden laten komen.

19. Ze vroegen hun: "Is dit jullie zoon, van wie jullie zeggen dat hij blind geboren is? Hoe komt het dat hij nu kan zien?"

20. Zijn ouders antwoordden: "Ja, dit is onze zoon en het is waar dat hij blind geboren is,

21. maar we weten niet hoe het komt dat hij nu kan zien, en ook niet wie zijn ogen geopend heeft. Vraag het hemzelf, hij is volwassen en kan voor zichzelf spreken."

22. Dat zeiden zijn ouders, omdat ze bang waren voor de Joden. Want de Joden hadden al afgesproken dat wie erkende dat Hij de Christus was, uit de synagoge zou worden verbannen.

23. Daarom zeiden zijn ouders: 'Hij is volwassen, vraag het hemzelf.'

24. Voor de tweede keer riepen ze de man die blind geweest was en zeiden tegen hem: "Geef God de eer; wíj weten dat die Man een zondaar is."

25. Hij antwoordde: "Of Hij een zondaar is, weet ik niet. Ik weet één ding: dat ik blind was en nu kan zien."

26. Ze vroegen hem opnieuw: "Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?"

27. Hij antwoordde: "Dat heb ik u al gezegd, maar u wilt niet luisteren. Waarom wilt u het nog een keer horen? Wilt u ook leerlingen van Hem worden?"

28. Ze scholden hem uit en zeiden: "Jij mag dan een leerling van Hem zijn, maar wíj zijn leerlingen van Mozes.

29. Van Mozes weten we dat God tegen hem gesproken heeft, maar van deze Man weten we niet waar Hij vandaan komt."

30. De man antwoordde: "Dat is toch vreemd dat u niet weet waar Hij vandaan komt. Hij heeft mijn ogen geopend!

31. We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar als iemand Hem dient en zijn wil doet, verhoort God hem.

32. Nooit eerder in de geschiedenis is het gebeurd dat iemand de ogen heeft geopend van een mens die blind geboren was.

33. Als deze Man niet van God kwam, had Hij niets kunnen doen."

34. Ze antwoordden hem: "Jij bent vanaf je geboorte in zonde gedompeld, en jij durft ons de les te lezen?" En ze joegen hem de synagoge uit.

35. Jezus hoorde dat ze hem weggejaagd hadden. Hij zocht hem op en zei tegen hem: "Geloof je in de Zoon van God?"

36. Hij antwoordde: "Wie is Hij, Heer? Dan zal ik in Hem geloven."

37. Jezus zei tegen hem: "Je ziet Hem nu en spreekt met Hem. Hij is het."

38. Hij zei: "Ik geloof, Heer," en wierp zich voor Hem neer.

39. Jezus zei tegen hem: "Ik ben in deze wereld gekomen om te oordelen. Dan zullen wie niet zien, zien, maar zij die zien, zullen blind worden."

40. Enkele Farizeeërs die erbij stonden, hoorden Hem dat zeggen en zeiden tegen Jezus: "Zijn wij dan óók blind?"

41. Jezus zei tegen hen: "Als jullie blind waren, zouden jullie geen zonde hebben. Maar nu jullie zeggen dat jullie zien, blijft jullie zonde."

»